ECLI:NL:RBMNE:2021:4331

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
UTR 21/672
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WIA-uitkering en de toegenomen klachten van eiseres

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 17 februari 2014 een WIA-uitkering ontving, bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering per 19 juli 2016 door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De beëindiging was gebaseerd op de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft in 2020 verzocht om herbeoordeling van haar situatie vanwege toegenomen klachten, maar het UWV heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat de nieuwe klachten voortkwamen uit een andere ziekteoorzaak dan die voor de eerdere WIA-uitkering. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 31 augustus 2021 behandeld. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en de dochter van eiseres was ook ter zitting. De rechtbank heeft overwogen dat het UWV zijn besluit heeft gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen, die zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Eiseres heeft niet voldoende onderbouwd dat haar belastbaarheid is gewijzigd ten opzichte van de eerdere FML van 14 december 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen toegenomen beperkingen zijn die voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak als eerder. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat er geen aanleiding was om de eerdere FML aan te passen en er geen proceskostenveroordeling werd opgelegd.

De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren en is openbaar gemaakt op 31 augustus 2021. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/672

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] ,eiseres,

(gemachtigde: mr. G.J.A.M. Gloudi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Inleiding

Eiseres heeft sinds 17 februari 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen. Verweerder heeft deze uitkering per
19 juli 2016 beëindigd omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
Eiseres heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. In het kader van dit bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 14 december 2016 een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin de beperkingen van eiseres zijn opgenomen. In het besluit van 18 januari 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, maar verweerder heeft wel de voorbeeldfunctieselectie aangepast en heeft daarom beslist dat de WIA-uitkering vanwege de verlenging van de uitlooptermijn wordt nabetaald over de periode 19 juli 2016 tot 19 maart 2017. Dit besluit is in beroep en hoger beroep in stand gebleven.
Op 6 maart 2020 heeft Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland namens eiseres verzocht om een herbeoordeling wegens toegenomen klachten. Ter onderbouwing is verwezen naar een ongedateerde brief van orthopedisch chirurg [A] .
In het besluit van 19 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij geen recht heeft op herleving van haar WIA-uitkering. De reden daarvoor is dat eiseres andere gezondheidsklachten heeft dan tijdens de WIA-uitkering. Dit blijkt volgens verweerder uit het medisch onderzoeksverslag van de verzekeringsarts van
18 augustus 2020. Daarin is vermeld dat eiseres al jaren bekend is met een epicondylitis (tenniselleboog) rechts en nu ook links. De epicondylitis links blijft volgens de verzekeringsarts buiten beschouwing in de beoordeling, omdat die pas na het beëindigen van de WIA-uitkering ontstond. Er is daarom sprake van een nieuwe ziekteoorzaak. De verzekeringsarts heeft verder overwogen dat de ervaren klachten en beperkingen kunnen wisselen door de jaren heen, maar dat wil niet zeggen dat daardoor de beperkingen in het kader van de FML ook wisselen. De belastbaarheid in 2016 is volgens de verzekeringsarts niet anders dan de belastbaarheid ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts op
15 juli 2020
In het besluit van 2 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook was de dochter van eiseres, [B] , ter zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het standpunt van verweerder
1. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het standpunt van verweerder is gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 januari 2021. In die rapportage is overwogen dat er wel toegenomen klachten zijn door dezelfde ziekteoorzaak, maar de ingebrachte medische informatie levert volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen steekhoudende medische argumenten op om meer beperkingen aan te nemen dan al opgenomen in de FML van 14 december 2016.
Het standpunt van eiseres
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens haar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat haar belastbaarheid niet gewijzigd is ten opzichte van de belastbaarheid zoals aangenomen in de FML van 14 december 2016. Volgens eiseres had de verzekeringsarts een nieuwe functionele mogelijkhedenlijst (FML) moeten opstellen en had aan de hand daarvan een arbeidskundige beoordeling moeten plaatsvinden.
Het beoordelingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Beoordeling door de rechtbank
Motivering van het bestreden besluit
4. In het bestreden besluit staat enerzijds dat de klachten van eiseres een andere oorzaak hebben dan de klachten die eiseres eerder had en waarvoor zij een WIA-uitkering heeft gehad. Anderzijds staat in het bestreden besluit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen die voortvloeien uit dezelfde oorzaak als waar eiseres eerder een WIA-uitkering voor ontving. Ter zitting is met partijen besproken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt heeft ingenomen dat sprake is van toegenomen klachten door dezelfde ziekteoorzaak, maar dat dit niet leidt tot aanpassing van de FML. Hoewel het bestreden besluit op dit punt beter gemotiveerd had kunnen worden, ziet de rechtbank geen aanleiding om op dit punt een gebrek aan te nemen. De rechtbank acht in dat verband van belang dat de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft toegelicht dat het hem wel duidelijk was wat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep was en dat dit ook het standpunt van verweerder was
Heeft verweerder de toename van de beperkingen onderschat?
5.1
Eiseres heeft in beroep naar voren gebracht dat zij meer beperkt is dan in de FML van 14 december 2016 is vermeld. Ter onderbouwing van de toegenomen klachten aan beide ellebogen heeft eiseres in beroep een brief overgelegd van orthopedisch chirurg
[A] van 11 juni 2021. Ook heeft eiseres in beroep een brief overgelegd van haar huisarts van 27 juli 2021.
5.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich in zijn rapportage van
26 januari 2021 – anders dan de primaire verzekeringsarts – op het standpunt gesteld dat de klachten aan de linker elleboog al in 2013 aanwezig waren en daarom niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe ziekteoorzaak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat eiseres met de ingebrachte medische informatie onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een toename van beperkingen ten opzichte van de beperkingen die in de FML van 14 december 2016 zijn opgenomen. In de rapportage van
7 juli 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat de elleboogklachten (aan beide zijden) zijn betrokken in het onderzoek in de bezwaarfase van de beëindiging van de WIA-uitkering en dat in de FML van 14 december 2016 al zeer forse en passende beperkingen zijn aangenomen met betrekking tot deze klachten. De rechtbank kan de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen.
Met betrekking tot de door de huisarts genoemde problemen in de thuissituatie rond de echtgenoot van eiseres, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit niet kan worden meegenomen in het kader van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres.
5.3
Eiseres heeft ter zitting aan de rechtbank verzocht om een deskundige te benoemen, maar daar ziet de rechtbank – gelet op het vorenstaande – geen aanleiding toe.
Had een arbeidskundig onderzoek moeten plaatsvinden?
6. Voor zover eiseres in haar beroepschrift heeft aangevoerd dat na aanpassing van de FML een arbeidsdeskundige beoordeling had moeten plaatsvinden, overweegt de rechtbank dat verweerder daar terecht geen aanleiding toe heeft gezien, omdat – zoals blijkt uit voorgaande overwegingen – er geen reden was om de eerder opgestelde FML aan te passen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 31 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.