ECLI:NL:RBMNE:2021:4330

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
UTR 20/4653
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering op medische gronden met betrekking tot geschiktheid van geduide functies

In deze zaak heeft eiser, die als clubmanager werkte, zich op 26 juni 2017 ziekgemeld vanwege diverse gezondheidsklachten. Na zijn aanvraag voor een WIA-uitkering op 4 april 2019, heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op 20 juni 2019 een loonsanctie opgelegd aan de werkgever van eiser, omdat deze niet voldeed aan de re-integratieverplichtingen. In het primaire besluit van 24 augustus 2020 werd aan eiser meegedeeld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij op 22 juni 2020 meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 8 december 2020 gehandhaafd, waarop eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2021 behandeld. Eiser stelde dat hij voor 80-100% arbeidsongeschikt was en dat de geduide functies ongeschikt voor hem waren vanwege zijn gezondheidsklachten, waaronder tinnitus en hyperacusis. De rechtbank oordeelde echter dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren en dat er geen medische onderbouwing was voor de stelling van eiser dat hij meer arbeidsongeschikt was dan vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de geduide functies geschikt waren en dat eiser deze kon verrichten, ondanks zijn klachten.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4653

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] ,eiser,

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

Eiser werkte als clubmanager bij [werkgever] (de werkgever) voor gemiddeld 40,15 uur per week en heeft zich op 26 juni 2017 ziekgemeld vanwege oorsuizen, spanningsklachten, vermoeidheid en misselijkheid.
Op 4 april 2019 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
Op 20 juni 2019 heeft verweerder besloten dat de werkgever het loon van eiser moet doorbetalen tot 22 juni 2020 (een loonsanctie). De reden hiervoor is dat de werkgever niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen.
Verweerder heeft op 20 juni 2019 ook aan eiser laten weten dat de behandeling van zijn WIA-aanvraag zal worden uitgesteld vanwege de opgelegde loonsanctie.
In het besluit van 24 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij op 22 juni 2020 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Na onderzoek door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige is immers gebleken dat eiser 32,17% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 8 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De werkgever heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deel te nemen aan deze beroepsprocedure.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het standpunt van verweerder
1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – samengevat weergegeven – op het volgende standpunt gesteld. Eiser is minder dan 35% arbeidsongeschikt. Dat blijkt uit onderzoeken van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Eiser vindt zichzelf weliswaar meer beperkt dan door de primaire arts is aangenomen, maar daar is geen medische reden voor. Met de in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 7 augustus 2020 opgenomen beperkingen moet eiser de functies kunnen verrichten die door de arbeidskundige geduid zijn: Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) en medewerker intern transport (SBC-code 111220).
Het standpunt van eiser
2. Volgens eiser had verweerder hem een WIA-uitkering moeten toekennen, omdat hij voor 80-100% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft tinnitus en hyperacusis en kan geen geluiden verdragen. De geduide functies zijn ongeschikt omdat er in al die functies veel geluiden zijn waar eiser niet tegen kan. De functie medewerker tuinbouw is al helemaal ongeschikt voor eiser omdat hij COPD heeft en allergisch is voor stof en stuifmeel. Ook had verweerder een urenbeperking moeten aannemen, aangezien het energieniveau van eiser erg laag is. Ten slotte merkt eiser op dat hij dagelijks hoofdpijn heeft door slijtage aan zijn nekwervels.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiser om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
4. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat alle klachten van eiser in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en de beschikbare informatie in het dossier van eiser is meegenomen en meegewogen in de beoordeling. Eiser heeft zijn beroep niet met nieuwe medische informatie onderbouwd. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiser zelf zijn klachten en belastbaarheid ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen (zie ook rechtsoverweging 3). Met betrekking tot de door eiser gestelde stof- en stuifmeelallergie overweegt de rechtbank dat eiser dit pas in beroep naar voren heeft gebracht en dus niet eerder bij de verzekeringsartsen. Eiser heeft ook niet met medische stukken onderbouwd dat sprake is van een dergelijke allergie. Ter zitting heeft eiser ook verteld dat deze allergie niet door een arts bij hem is vastgesteld. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de medische beoordeling door verweerder onzorgvuldig of onjuist is geweest.
5. Voor zover eiser betoogt dat de geduide functies niet geschikt voor hem zijn overweegt de rechtbank het volgende. In de FML van 7 augustus 2020 is onder meer opgenomen dat (ook normaal) geluid zo veel mogelijk moet worden vermeden. Het is naar het oordeel van de rechtbank echter niet gebleken dat in de geduide functies de belastbaarheid van eiser wordt overschreden, zoals die is vastgesteld in de FML van
7 augustus 2020. De rechtbank betrekt daarbij dat de arbeidskundige voor wat betreft het aspect ‘geluidsbelasting’ op 20 augustus 2020 overleg heeft gehad met de verzekeringsarts. Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige van 24 augustus 2020 blijkt dat de verzekeringsarts heeft aangegeven dat reguliere functies te duiden zijn omdat eiser een voorziening heeft ten aanzien van geluidsbelasting. Alleen excessieve geluidsbelasting in een functie kan volgens de verzekeringsarts als niet passend worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat in de geduide functies sprake is van excessieve geluidsbelasting. De rechtbank is daarom – uitgaande van de juistheid van de FML – van oordeel dat eiser de geduide functies moet kunnen verrichten.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 31 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.