ECLI:NL:RBMNE:2021:4326

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
16.216247.20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van buurvrouw met bedreiging en geweld, oplegging van tbs-maatregel

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 26 augustus 2020 zijn buurvrouw in Amersfoort heeft verkracht. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een uitgebreid onderzoek tijdens meerdere terechtzittingen. De officier van justitie, mr. A. Lobregt, heeft de verdachte beschuldigd van verkrachting, waarbij de verdachte de aangeefster onder bedreiging met een mes heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als consistent en betrouwbaar beoordeeld, en heeft vastgesteld dat de verdachte de essentie van de tenlastelegging heeft bekend, maar enkele details heeft ontkend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan verkrachting.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd, gezien het hoge recidivegevaar en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. De benadeelde partij, de aangeefster, heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen door de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/216247-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] te [plaatsnaam 1] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 december en 21 december 2020 en 15 maart, 1 juni en 13 juli 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Lobregt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.A.W. Knoester, advocaat te Den Haag, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] en haar raadsvrouw mr. A.Y. Bleeker, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Op 26 augustus 2020 te Amersfoort [slachtoffer] heeft verkracht.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het verweer van de raadsman heeft zich met name gericht op de strafmaat: de persoon van verdachte en de toestand waarin hij verkeerde ten tijde van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangifte
Op 26 augustus 2020 omstreeks 11.30 uur ben ik in mijn eigen huis, aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] te [plaatsnaam 2] , verkracht door mijn buurman van nummer [nummeraanduiding 2] . Ik verwachtte een pakketje. Ik hoorde de bel en deed de deur open. De buurman stond er. Hij duwde de deur naar binnen en duwde mij naar binnen. Hij zei: ik wil dat je de politie belt en zegt dat je verkracht bent. Mijn telefoon lag in het slaapgedeelte van mijn studio en ik wilde mijn wachtwoord invoeren. Hij was achter mij aan gegaan, hij pakte de telefoon uit mijn hand en gooide deze op bed. Hij zei: ik ga je toch verkrachten. Op dat moment zei hij dat ik mijn kleren uit moest trekken. Hij raakte mijn borsten aan en hij vroeg of ik zijn geslachtsdeel aan wilde raken. Die was stijf en stond naar voren. Hij had een mes bij zich, een lang keukenmes, met plastic-achtig handvat. Toen moest ik op bed gaan liggen en toen heeft hij mij verkracht, door zijn geslachtsorgaan bij mij naar binnen te brengen. Ik moest mijn benen wijd doen, zei hij, anders kon hij er niet bij. Hij zei dat als ik echt niet meewerkte, dat hij mij dan zou doodsteken. Toen hij klaar was, riep hij: wat heb ik gedaan. Overal zat bloed, ook op bed. [2]
Toen we bij het bed stonden, trok hij zijn broek en onderbroek uit. Het mes had hij de hele tijd in zijn rechterhand. [3]
Hij zei dat ik op bed moest liggen en mijn benen wijd moest houden. Hij kwam ook op bed en deed zijn geslachtsdeel met veel kracht bij mij naar binnen, dat deed heel veel zeer. Hij deed het echt heel bruut. Hij ging met zijn penis in mijn vagina, met kracht. Hij zei af en toe: werk mee! [4]
Hij bedreigde mij dat als ik niet meewerkte, hij mij dan zou neersteken. Hij zei dat toen het niet zo soepel verliep. Hij heeft dat wel drie keer gezegd. [5]
Bevindingen politie
Wij, verbalisanten, kregen de opdracht te gaan naar de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] te [plaatsnaam 2] . Aldaar zou meldster verkracht zijn door haar buurman. Wij liepen de centrale toegangshal in waar zich twee liften en het trappenhuis bevinden. Ik, verbalisant, hoorde dat de deuren van de rechter lift open gingen. Ik zag een manspersoon de lift uitlopen. Ik zag de man ons aankijken. Ik hoorde hem zeggen: 'Je moet mij hebben'. Ik hoorde de man vervolgens zeggen: 'Het mes ligt in mijn woning'. We hebben de man aangehouden. [6]
De man, verdachte, bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [1993] . [7]
Verklaring getuige [getuige] (zus aangeefster)
Toen vertelde zij dat hij een mes bij zich had. Dat hij had gedreigd om haar dood te maken als zij niet zou meewerken. [8]
Verklaring verdachte
Ik heb bij haar aangebeld. Ik heb haar naar binnen geduwd. Ik heb gezegd dat ze haar telefoon moest pakken, de politie moest bellen en moest zeggen dat ik haar had verkracht. Ik heb haar telefoon uit haar handen gepakt. Ik heb gezegd dat ze op bed moest gaan liggen.
Ik had een mes in mijn hand. Ik heb mijn broek laten zakken. Ik ben met mijn penis in haar vagina gegaan. [9]
Bewijsoverweging
Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster heeft verkracht, maar hij heeft specifieke onderdelen uit de aangifte ontkend. Zo zou hij niet gezegd hebben: “ik ga je toch verkrachten”. Ook zou hij niet gezegd hebben dat aangeefster zich uit moest kleden en dat zij zijn penis moest aanraken. Voorts zou hij haar niet bedreigd hebben met de dood.
De rechtbank overweegt als volgt.
De door aangeefster afgelegde verklaringen over hetgeen is voorgevallen zijn consistent. Bij de 112-melding, het informatieve gesprek bij de politie en bij de aangifte heeft zij steeds hetzelfde verklaard. Daarnaast zijn haar verklaringen concreet en zeer gedetailleerd. Ook worden haar verklaringen ondersteund door de verklaring van de zus van aangeefster bij wie zij als één van de eersten haar verhaal heeft gedaan. De rechtbank heeft dan ook geen enkele twijfel over de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster en zal om die reden uitgaan van de volledige lezing van aangeefster. Daarbij komt dat verdachte de essentiële onderdelen van de tenlastelegging heeft bekend en wisselend is in zijn verklaring over de details en ter terechtzitting ook heeft gezegd dat hij het op sommige punten niet meer precies weet.
Conclusie
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 26 augustus 2020 te [plaatsnaam 2] door geweld en bedreiging met geweld, te weten
- het aanbellen bij de voordeur van de woning van [slachtoffer] en
- het duwen tegen die [slachtoffer] en de voordeur en
- het tegen die [slachtoffer] zeggen "Pak je telefoon, bel de politie en zeg dat ik je heb verkracht" en
- het uit de hand pakken van de telefoon van die [slachtoffer] en
- het zeggen tegen die [slachtoffer] dat hij, verdachte, haar toch wel zou verkrachten en
- zijn, verdachtes, broek heeft laten zakken en tegen die [slachtoffer] zeggen dat zij zijn, verdachtes, geslachtsdeel moest aanraken en
- het vasthouden van een mes door hem, verdachte, en
- het tegen die [slachtoffer] zeggen dat zij haar kleren uit moest doen en op bed moest gaan liggen en
- het tegen die [slachtoffer] zeggen dat zij haar benen wijd moest doen en
- het tegen die [slachtoffer] zeggen dat als zij niet meewerkte hij, verdachte, haar dood zou maken,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Verkrachting

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest; en
- oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank primair verzocht aan verdachte geen tbs op te leggen. Mocht de rechtbank tbs met voorwaarden opleggen dan verzoekt de verdediging deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De raadsman voert aan dat weliswaar sprake is van een stoornis die aanwezig was ten tijde van het delict, maar dat de vraag is in hoeverre er daadwerkelijk een verband bestaat tussen die stoornis en het delict, aangezien de stoornis slechts te koppelen is aan geweldsdelicten (die verdachte in het verleden heeft gepleegd) en niet aan zedendelicten, zoals het onderhavige feit. In deze zaak is onvoldoende duidelijkheid over de doorwerking van de stoornis in het delict, zodat de ondergrens voor de oplegging van tbs (met dwangverpleging) daarmee niet is gehaald. Bovendien is het zo dat de motivatie van verdachte om mee te werken aan in te zetten hulpverlening nu anders dan in het verleden: hij heeft immers ook volledig meegewerkt in het [locatie] . Verdachte heeft ook niet eerder hulp ontvangen in een stevig kader. Voorts stelt de raadsman dat de eis van de officier van justitie te fors is door zowel tbs te vorderen als een lange gevangenisstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf/maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn buurvrouw door bij haar op klaarlichte dag aan te bellen, haar naar binnen te duwen en haar vervolgens onder bedreiging van een mes te verkrachten (binnendringen met zijn penis in haar vagina) in haar eigen woning op haar eigen bed. Verdachte heeft hierbij bedreigende woorden gezegd, waaronder dat hij haar zou doodsteken als zij niet mee zou werken. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. In het algemeen wordt door slachtoffers van zedendelicten een dergelijke ervaring als zeer ingrijpend ervaren en brengt dat nadelige psychische gevolgen van lange duur met zich mee. Ook in deze zaak is sprake van een grote impact van het feit op aangeefster. Dit blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Aangeefster ondervindt nog dagelijks angstgevoelens en is in haar vertrouwen geschaad doordat een buurman haar heeft verkracht, maar ook omdat zij als gevolg van deze verkrachting is ontmaagd, terwijl zij gelet op haar geloofsovertuiging het verliezen van haar maagdelijkheid wilde bewaren voor het huwelijk. Haar leven is door deze ervaring veranderd. Niet alleen door de verkrachting zelf, maar ook door de gevolgen en beslissingen die zij kort daarna als gevolg van de verkrachting heeft moeten nemen, zoals het slikken van zware medicatie tegen eventuele geslachtsziekten en het nemen van de morning after pil. Verdachte heeft de belangen van aangeefster volledig veronachtzaamd en slechts oog gehad voor zijn eigen (seksuele) behoeften.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 oktober 2020 waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, maar niet voor een soortgelijk feit. Wel heeft verdachte eerder geweldsdelicten gepleegd. De rechtbank houdt hiermee in strafverzwarende zin rekening.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage (NIFPP, locatie [locatie] ) van 4 juni 2021, opgemaakt door I.W.J. ten Post, GZ-psycholoog en P.K.J. Ronhaar, psychiater. De rapporteurs beschrijven dat verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek, maar dat de indruk bestaat dat hij niet het achterste van zijn tong heeft laten zien. In het onderzoek is gebleken dat verdachte - als hij de ruimte krijgt en zich veilig voelt - zich kan presenteren als een vriendelijke en soms wat onzekere, eventueel angstige jongeman die ook compassie kan oproepen als hij vertelt wat hij in zijn jeugd heeft meegemaakt. Als verdachte zich echter aangevallen of bekritiseerd voelt, neigt hij naar ontkennen, bagatelliseren en externaliseren, terwijl dan ook meer dwingende, krenkbare, achterdochtige en (passief-)agressieve kanten zichtbaar kunnen worden. Hij komt daardoor snel in conflicten met anderen. Onder druk en bij tegenslagen geeft hij snel blijk van een beperkte emotie-, impuls- en agressieregulatie en heeft hij weinig oog voor wat hij bij anderen teweeg brengt; zijn empathische vermogens zijn beperkt. Het voorgaande wijst op een ernstige persoonlijkheidsstoornis met - in willekeurige volgorde - antisociale, borderline en narcistische kenmerken. Naast de persoonlijkheidsstoornis is ook sprake van een matig ernstige stoornis in het gebruik van cannabis, welke stoornis momenteel - door de gereguleerde omstandigheden - in remissie is. Vanwege de nadrukkelijke doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis in het ten laste gelegde adviseren de deskundigen dit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Zijn stoornis is van een zodanig aard en omvang dat er geen aanleiding is om daarvan geen of slechts een minimale invloed te veronderstellen: verdachte kan zich er niet aan onttrekken als hij wordt geconfronteerd met voor hem ongewenste en/of stressvolle omstandigheden en hij zelf tot passende oplossingen moet komen. Omgekeerd zijn er bij het ten laste gelegde geen aanwijzingen voor vertekening van de realiteit of van psychotische symptomen, zodat ook een sterkere mate van vermindering, of eventueel het niet toerekenen niet wordt geadviseerd.
De kans op herhaling van (seksueel) gewelddadig gedrag wordt klinisch als hoog beoordeeld, waarbij het gevaar op korte termijn kan ontstaan indien betrokkene onbehandeld terugkeert naar de situatie van voor zijn aanhouding. Betrokkene heeft zijn leven nog geenszins op orde: hij heeft geen werk of vaste dagbesteding, geen huisvesting en geen sociale en maatschappelijke inbedding. Tegelijkertijd is de persoonlijkheidsstoornis nog onbehandeld.
Om het hoge recidivegevaar op ernstig agressief handelen te doen verminderen heeft betrokkene een intensieve en langdurige klinische behandeling nodig van zijn ernstige persoonlijkheidsstoornis. De deskundigen adviseren de behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een tbs met bevel tot verpleging van overheidswege. Een behandeling middels een tbs met voorwaarden is naar mening van de deskundigen gedoemd te mislukken, omdat verdachte onvoldoende doordrongen is van de noodzaak tot behandeling en hij zich - vanwege de aard van zijn pathologie - zal gaan verzetten en ageren tegen de behandeling als hij het tijdens de behandeling moeilijk krijgt. De duur en de intensiteit van de benodigde behandeling en de zorgvuldige, goed gemonitorde resocialisatie kunnen alleen goed worden vormgegeven binnen het kader van een tbs met bevel tot verpleging van overheidswege.
Psychiater Ronhaar heeft ter zitting op vragen van de raadsman van verdachte over de doorwerking van de stoornissen in dit specifieke zedendelict het volgende meegedeeld. Uit de bij verdachte vastgestelde stoornissen volgt een bepaalde grilligheid en impulsiviteit als uiting van frustratie, woede en machteloosheid waardoor verdachte komt tot allerlei feiten die van tevoren niet steeds duidelijk zijn. Weliswaar volgt uit deze stoornissen niet automatisch dat iemand een zedendelict gaat plegen, maar in het geval van verdachte bestaat bij verhoogde stress het risico dat hij iets onvoorspelbaars gaat doen, zoals het plegen van een zedendelict. Om dit goed te kunnen begrijpen is meer inzicht nodig in de persoon van verdachte.
De rechtbank neemt deze overwegingen en conclusies over en maakt die tot de hare.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsrapport van 25 juni 2021, opgemaakt door [A] , reclasseringswerker. Uit dit rapport volgt onder meer dat verdachte het afgelopen jaar een toezicht heeft gehad bij [naam instelling] in [plaatsnaam 3] . De samenwerking tussen verdachte en de reclassering van [naam instelling] is erg moeizaam verlopen. Er is vanuit de kant van verdachte veel agressie naar de reclassering geweest. De problemen hadden vooral betrekking op de woonsituatie van verdachte. Hij was hierin zeer dwingend en kwam dreigend over naar de reclassering. Vanwege herhaaldelijk agressief gedrag, het onbegeleidbaar opstellen en de terugkerende recidive, werd verdachte reclasseringsongeschikt geacht. De reclassering concludeert dan ook dat, ondanks dat verdachte zich thans meewerkend en positief opstelt, er, gezien de beschreven problematiek bij verdachte, ernstige twijfel is of verdachte in staat zal zijn om zich te kunnen conformeren aan behandelingen en voorwaarden in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. Een kader van tbs met dwangverpleging lijkt het meest passend bij verdachte.
De straf
Voor een verkrachting noemen de LOVS-oriëntatiepunten een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden onvoorwaardelijk. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat de verkrachting gepaard ging met bedreigingen met de dood met behulp van een mes en dat verdachte het slachtoffer heeft verkracht in haar eigen woning, de plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Ook neemt de rechtbank in strafverzwarende zin in aanmerking dat verdachte het slachtoffer heeft ontmaagd, een bijzonder schadelijk gevolg voor haar gelet op haar geloofsovertuiging. Voorts neemt de rechtbank in strafverzwarende zin in aanmerking dat verdachte geen condoom heeft gebruikt, hetgeen voor het slachtoffer tot gevolg heeft gehad dat zij inentingen heeft moeten ondergaan en zware medicijnen heeft moeten slikken, alsmede de morning after pil tegen een zwangerschap heeft moeten gebruiken, hetgeen eveneens een grote impact op haar heeft gehad vanwege haar geloofsovertuiging. Aan de andere kant houdt de rechtbank in straf verminderende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte, zoals door de deskundigen omschreven, als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
De rechtbank is – alles overwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend is.
Oplegging van de tbs-maatregel
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte tbs met dwangverpleging opgelegd dient te worden.
Ingevolge artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan, (i) indien de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist, de rechter gelasten dat een verdachte ter beschikking wordt gesteld indien hij tot het oordeel komt dat (ii) bij de verdachte tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond; en (iii) het door hem begane feit een misdrijf is genoemd in lid 1 onder 2 van dat artikel.
(i): de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen oplegging van de tbs-maatregel eist. De rechtbank acht de problematiek van verdachte zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan een ernstig feit en de deskundigen hebben het recidiverisico – zonder behandeling – ingeschat als hoog.
(ii): gebrekkige ontwikkeling of stoornis van de geestvermogens
De rechtbank volgt de deskundigen in hun hierboven genoemde conclusie dat bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en een stoornis van de geestvermogens en legt die conclusie ten grondslag aan haar oordeel. Dat geldt ook voor de conclusie van de deskundigen dat deze stoornissen nog steeds aanwezig zijn bij verdachte, gelet op de problematiek van verdachte, die een structureel karakter heeft, en de omstandigheid dat verdachte niet eerder effectief is behandeld.
(iii): een misdrijf genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, Sr
Het door verdachte begane feit, verkrachting, is een misdrijf waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid, onder 1, Sr, oplegging van de tbs-maatregel mogelijk is.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel.
Verdachte heeft een stoornis welke stoornis ook ten tijde van het delict aanwezig was en het is aannemelijk dat deze stoornis ervoor heeft gezorgd dat verdachte dit delict heeft gepleegd.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen onduidelijkheid bij de doorwerking van de stoornis in het delict. De raadsman heeft gesteld dat uit het Pro Justitia rapport naar voren komt dat de problematiek van verdachte zich vooral heeft geuit in geweldsdelicten en niet in zedendelicten, zodat de vraag is of behandeling van verdachte in het kader van een tbs-maatregel het recidiverisico zal verminderen. De rechtbank ziet echter niet de duidelijke scheidslijn tussen geweldsdelicten en het zedendelict in het onderhavige geval zoals de raadsman die ziet. Immers, verdachte heeft bij de verkrachting geweld gebruikt: hij heeft aangeefster bij de deur geduwd en zich naar binnen gedrongen en hij heeft een mes meegenomen naar aangeefster en haar met het mes in zijn handen met de dood bedreigd indien zij niet zou meewerken. De manier waarop verdachte het delict heeft gepleegd, past in zijn delictpatroon en de deskundigen hebben bovendien vastgesteld dat de kans op herhaling van (seksueel) gewelddadig gedrag klinisch als hoog wordt beoordeeld.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat dwangverpleging noodzakelijk is, nu de psychiater expliciet heeft verwoord dat een tbs met voorwaarden gedoemd is te mislukken, omdat verdachte onvoldoende doordrongen is van de noodzaak tot behandeling en hij zich - vanwege de aard van zijn pathologie - zal gaan verzetten en ageren tegen de behandeling als hij het tijdens de behandeling moeilijk krijgt. Daarbij komt dat uit het reclasseringsrapport volgt dat toezicht in het verleden niet heeft kunnen voorkomen dat verdachte het onderhavige feit heeft gepleegd en er, gelet op zijn eerdere houding tijdens toezicht en eerdere weigering om mee te werken aan (persoonlijkheids-)onderzoek, geen aanknopingspunten zijn om te veronderstellen dat zou kunnen worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel.
Duur
De rechtbank markeert dat de tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de tbs met dwangverpleging kan daarom dan een periode van vier jaar te boven gaan.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 37.624,73. Dit bedrag bestaat uit € 7.624,73 aan materiële schade en € 30.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De vordering is ter terechtzitting namens de benadeelde partij toegelicht door haar raadsvrouw.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade geheel dient te worden toegewezen, te weten een bedrag van € 7.624,73. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze deels dient te worden gematigd, te weten tot een bedrag van € 20.000,-. In totaal meent de officier van justitie dat een bedrag van
€ 27.624,73 kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, voor zover het betreft de kosten voor inenting, de reiskosten, de gederfde inkomsten en de huur en vaste lasten. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag aanzienlijk dient te worden gematigd (tot een bedrag tussen de € 8.500,- en € 14.000,-). De raadsman heeft hiervoor verwezen naar jurisprudentie.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De schade voor zover die betrekking heeft op de posten kleding (€ 68,37), matras (€ 269,-), beddengoed (€ 42,97), opslag (€ 640,43) en kosten zoeken nieuwe woning (€ 52,60) komen naar het oordeel van de rechtbank voor vergoeding in aanmerking. Verdachte heeft deze posten niet betwist en de posten komen de rechtbank niet onredelijk voor.
De rechtbank overweegt voorts dat de schade die betrekking heeft op de inenting (€ 37,87) en de huur en vaste lasten (€ 1.022,34) geheel dient te worden toegewezen. Ook deze posten komen de rechtbank niet onredelijk voor en de raadsvrouw van de benadeelde partij heeft deze posten voldoende onderbouwd.
Wat betreft de reiskosten (€ 33,20) zal de rechtbank rekening houden met een bedrag van
€ 27,20. Het bedrag van € 6,- dat hierbij was opgenomen, zal de rechtbank onder het kopje ‘proceskosten’ toewijzen.
Ten aanzien van de post gederfde inkomsten overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij heeft een bedrag van € 5.457,95 opgevoerd. Dit betreft een bruto bedrag. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat alleen de netto inkomsten voor toewijzing in aanmerking komen. Bij gebrek aan gegevens op dit punt waardeert de rechtbank deze schade op € 2.700,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
In totaal zal de rechtbank derhalve een bedrag van € 4.860,78 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling.
Immateriële schade
De rechtbank acht, gelet op vergelijkbare zaken en de omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, een bedrag van € 20.000,- billijk en waardeert de schade op dat bedrag. De rechtbank zal de vordering dan ook tot een bedrag van € 20.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op € 6,-.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 24.860,78. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 159 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 24.860,78 (bestaande uit
€ 4.860,78 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade);
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 6,-;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 24.860,78 te betalen, bij niet betaling aan te vullen met 159 dagen gijzeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.B. Snijders Blok, voorzitter, mr. E.W.A. Vonk en
mr. A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 juli 2021.
Mr. A. Bouteibi is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 in de gemeente Amersfoort door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het aanbellen bij de voordeur van de woning van [slachtoffer] en/of
- het duwen tegen die [slachtoffer] en/of de voordeur en/of
- het tegen die [slachtoffer] zeggen "Pak je telefoon, bel de politie en zeg dat ik je heb verkracht" en/of
- het uit de hand pakken van de telefoon van die [slachtoffer] en/of
- het zeggen tegen die [slachtoffer] dat hij, verdachte, haar toch wel zou verkrachten en/of
- zijn, verdachtes, broek heeft laten zakken en tegen die [slachtoffer] zeggen dat zij zijn, verdachtes, geslachtsdeel moest aanraken en/of
- het vasthouden van een mes door hem, verdachte, en/of
- het tegen die [slachtoffer] zeggen dat zij haar kleren uit moest doen en op bed moest gaan liggen en/of
- het tegen die [slachtoffer] zeggen dat zij haar benen wijd moest doen en/of
- het tegen die [slachtoffer] zeggen dat als zij niet meewerkte hij, verdachte, haar dood zou maken,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] ;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2020278007, opgemaakt door de politie, eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 93. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
2.Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] van 1 september 2020, p. 60.
3.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , p. 62.
4.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , p. 63.
5.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , p. 64.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 27 augustus 2020, p. 35.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 27 augustus 2020, p. 36.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 4 september 2020, p. 71.
9.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 juli 2021.