ECLI:NL:RBMNE:2021:4325

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
16.265443.20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van kinderen in Utrecht door psychotische verdachte

Op 27 juli 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 oktober 2020 in Utrecht drie kinderen heeft mishandeld. De verdachte, geboren in Syrië en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was ten tijde van de zitting gedetineerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de aangiften van de slachtoffers en de verklaringen van getuigen. De officier van justitie, mr. N. Schapendonk, heeft gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan de mishandeling van de slachtoffers, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor alles behalve het slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de slachtoffers meermalen heeft geslagen en hen op andere manieren heeft mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld, maar heeft hem desondanks schuldig bevonden aan de feiten. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De slachtoffers, die nog kinderen waren, hebben door het handelen van de verdachte grote angst ervaren. De rechtbank heeft ook een vordering van een benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 500,- aan één van de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/265443-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] (Syrië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van de terechtzitting gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 mei 2021 en 13 juli 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. van der Salm, advocaat te Baarn, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 15 oktober 2020 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 2: op 15 oktober 2020 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
Feit 3: op 15 oktober 2020 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle drie de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van al hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan het slaan. Het met de vlakke hand slaan van de drie slachtoffers heeft verdachte bekend, maar hij stelt dat het ging om een corrigerende tik, aldus de raadsvrouw.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Bewijsmiddelen [1]
Aangifte [slachtoffer 1]
Ik was op 15 oktober 2020 aan het winkelen in de stad [plaatsnaam] . Ik was samen met een vriendin, [getuige] , en nog twee vrienden: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Wij liepen omstreeks 19:30 uur naar de bussen toe. Toen wij boven bij de ingang van het [locatie] liepen, zag ik de buurman daar op een bankje zitten. Ik moest voor hem langs. Op het moment dat de buurman mij zag, begon hij te schreeuwen tegen mij. [2]
Ik liep snel door. Wij liepen naar beneden richting de bussen. Ik stapte samen met [getuige] in de bus. Ik zag ondertussen dat de buurman achter ons aan rende. De buurman rende vervolgens op mij af. De buurman sloeg mij krachtig op mijn hoofd. Hij sloeg mij twee keer. Hij sloeg mij met zijn gebalde vuisten. Hij stompte als het ware op mijn hoofd. Ik voelde een enorme pijnscheut op mijn hoofd. Ik begon te huilen en was erg bang. [getuige] probeerde hem weg te duwen. Hij rende op een gegeven moment de bus uit. [3]
Verklaring getuige [getuige]
Op 15 oktober 2020 omstreeks 19.30 uur was ik op het [locatie] in [plaatsnaam] samen met drie vrienden: [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . We liepen naar onze bus toe en kort daarna stapte ik de bus in. [4]
Ik zag dat dezelfde man als die we boven op het station hadden gezien aanvallend op [slachtoffer 1] afkwam. Ik zat tegenover [slachtoffer 1] en zag dat hij met zijn linkerhand de hand van [slachtoffer 1] vasthield terwijl hij haar met zijn rechterhand sloeg op haar gezicht en hoofd. Ik zag dat hij dit met een platte hand deed. Ik zag dat de man haar twee a drie keer hard sloeg. Ik zag dat hij vervolgens de bus uitliep. Ik zag dat [slachtoffer 2] ook in de bus zat, maar dat [slachtoffer 3] de bus niet meer inkwam. Wij zijn vervolgens uitgestapt bij de bushalte bij de [winkel] . Hier wachtten we op de moeder van [slachtoffer 1] die haar zou komen ophalen. Ik zag dezelfde man van het [locatie] weer op straat lopen en zag dat hij richting ons liep. Ik heb niet gezien dat [slachtoffer 2] geslagen werd, maar zag wel dezelfde man als op het station bij [slachtoffer 2] staan en ik zag dat [slachtoffer 2] geraakt was. Ik zag namelijk bloed bij zijn neus en zag dat [slachtoffer 2] naar achteren struikelde. Ik zag vervolgens de man wegrennen. [5]
Verklaring getuige [slachtoffer 2]
Op 15 oktober 2020 was ik op het [locatie] in [plaatsnaam] samen met drie vrienden: [slachtoffer 3] , [getuige] en [slachtoffer 1] . We liepen naar onze bus toe. Toen ik al in de bus zat, zag ik dat een man [slachtoffer 3] met zijn vuist ergens op zijn hoofd sloeg. Ik zag ook dat de man [slachtoffer 3] in zijn hoofd beet. Dit zag er erg raar uit. Ik zag dat [slachtoffer 3] de man probeerde te blokkeren en ontwijken. Ik zag dat [slachtoffer 3] weg liep of rende en ik zag dat er een man de bus in kwam lopen. Ik zag dat hij richting [slachtoffer 1] liep en haar klappen gaf. Het gebeurde heel snel. Ik denk dat de man [slachtoffer 1] tussen de twee en zeven keer geslagen heeft. Ik zag dat hij hierbij beide handen gebruikte. Ik hoorde de man wel wat zeggen, maar ik weet niet meer precies wat. Ik zag dat [slachtoffer 1] bang werd van de man en ik hoorde dat ze begon te gillen. Ik zag dat de man zelf stopte en toen de bus verliet. [6]
We zijn bij de bushalte bij de [winkel] uitgestapt. Ik zag dat [slachtoffer 1] werd opgehaald. Ik zag dat [slachtoffer 3] eraan kwam. Ik liep vervolgens met [getuige] en [slachtoffer 3] ongeveer ter hoogte van de [winkel] . Ik zag toen dezelfde man die [slachtoffer 1] had geslagen. Ik zag dat hij richting ons liep en gelijk op mij afliep. Ik zag en voelde dat hij mij toen met zijn linker vlakke hand tegen mijn neus sloeg. Daarna voelde ik dat hij mij met zijn rechter vuist sloeg op mijn linkerwang. Ik kreeg een bloedneus. [7]
Aangifte [slachtoffer 2]
De man heeft met zijn vlakke hand op mijn neus geslagen en met zijn rechter vuist op mijn linkerwang. Als ik nu met mijn vingers aan mijn neus zit, doet het pijn. [8]
Aangifte en verklaring [slachtoffer 3]
Op 15 oktober 2020 was ik op het [locatie] in [plaatsnaam] samen met drie vrienden: [getuige] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . We liepen over het station richting onze bus. Toen de bus aankwam en wij in de rij stonden, voelde ik opeens een hand die tegen de rechterkant van mijn gezicht aankwam. [9] Ik voelde dat dit pijn deed. Ik had de man niet aan zien of horen komen. Zijn slag tegen mijn gezicht kwam volledig uit het niets. Ik voelde dat hij mijn haar beet pakte en mij uit de rij wegtrok. Ik voelde dat de man mij vervolgens twee of drie keer op de bovenkant van mijn hoofd sloeg. Ik denk dat dit met een vuist was, omdat dit zo aanvoelde, maar heb dit niet gezien. Ik heb hier nog bulten van op mijn hoofd zitten. Vervolgens voelde ik dat de man mij aan de linkerkant van mijn hoofd door mijn haar heen beet. Ik voelde dat dit pijn deed en later zag ik dat er ook een beetje bloed uit de wond op mijn hoofd kwam. Ik zag dat de man vervolgens de bus in liep en richting [slachtoffer 1] liep.
Ik zag de bus wegrijden en ben naar de [winkel] toegerend en zag daar [slachtoffer 2] en [getuige] staan. [slachtoffer 1] was al opgehaald. Ik zag vervolgens een man met een zwarte capuchon lopen. Toen ik de man naar ons toe zag lopen, herkende ik hem als dezelfde man als die mij had geslagen. Ik zag dat hij [slachtoffer 2] vervolgens één keer met een vlakke hand en één keer met een vuist tegen zijn neus sloeg. Ik zag dat de slag met zijn vlakke hand met links was en de slag met zijn vuist met rechts was. Ik zag dat dit harde slagen waren en zag dat er vervolgens bloed uit de neus van [slachtoffer 2] kwam. Ik zag dat de man [slachtoffer 2] hierna bij zijn hoofd vast pakte.
Ik rende naar [slachtoffer 2] toe en zag dat de man zijn aandacht vervolgens op mij focuste en
dat hij [slachtoffer 2] losliet. Wij zijn toen weggelopen. Ik heb sinds het incident hoofdpijn. [10]
Verklaring verdachte
Het klopt dat ik de kinderen heb geslagen. [11]
Bewijsoverweging
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het, ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , niet alleen ging om het slaan met de vlakke hand, zoals de verdediging stelt, zodat de rechtbank ook het meer ten laste gelegde bewezen zal verklaren.
Conclusie
Op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde, te weten mishandeling van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zoals hierna omschreven, heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 15 oktober 2020 te [plaatsnaam] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen op het hoofd te slaan;
2.
op 15 oktober 2020 te [plaatsnaam] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht te stompen en te slaan;
3.
op 15 oktober 2020 te [plaatsnaam] [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] aan zijn haren te trekken en meermalen tegen het hoofd te stompen en te slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1, 2 en 3: telkens: mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch was en om die reden volledig ontoerekeningsvatbaar.
De rechtbank oordeelt anders, hetgeen hieronder bij de strafoplegging verder uiteen zal worden gezet.
Er is evenmin een andere omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 154 dagen, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat dit betekent dat verdachte zijn straf reeds heeft uitgezeten.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van de strafmaat het volgende aangevoerd. Nu duidelijk is geworden dat er geen zorgmachtiging is aangevraagd, is er geen reden om verdachte nog langer vast te houden. Het gaat om driemaal een eenvoudige mishandeling en verdachte zit reeds vijf maanden vast. De raadsvrouw heeft de rechtbank om die reden verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte per direct op te heffen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van drie tieners (13 en 14 jaar) in het centrum van de stad. Hij heeft op drie verschillende momenten de slachtoffers heel bewust aangevallen. Verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dit soort feiten veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers, maar ook in de samenleving in het algemeen.
Hoewel het ogenschijnlijk gaat om driemaal een (eenvoudige) mishandeling maken de omstandigheden waaronder dit is gebeurd naar het oordeel van de rechtbank de feiten ernstiger. Eén van de jongens heeft hij geprobeerd in zijn hoofd te bijten en tegen het meisje heeft hij bedreigende woorden geschreeuwd. Daarbij komt dat uit het dossier volgt dat hij het meisje eerder heeft lastig gevallen (proberen haar aan te raken en haar achtervolgen). Verdachte is, nadat hij één van de jongens en vervolgens het meisje had geslagen, achter de slachtoffers aangegaan en heeft toen de tweede jongen geslagen. Hij heeft hen erg bang gemaakt. Daarbij heeft hij geen inzicht getoond in het effect dat zijn handelen had op de slachtoffers. Iedereen, waaronder ook kinderen, moet zich veilig voelen op straat. De rechtbank neemt dit allemaal in strafverzwarende zin mee.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie (strafblad) van 19 april 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor mishandeling.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Pro Justitia rapport, bestaande uit het psychiatrisch onderzoek van 26 mei 2021, opgemaakt door [A] , psychiater in opleiding, onder supervisie van L.P.J. Rost, psychiater en supervisor NIFP, en het psychologisch onderzoek van 21 mei 2021, opgemaakt door R. Bout, GZ-psycholoog. Verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek, maar heeft zich wisselend gedragen in de contacten en heeft weinig concrete gedetailleerde antwoorden op vragen gegeven. Uit het rapport volgt dat er zorgen zijn over verdachte op verschillende levensgebieden: het ontbreken van een dagbesteding, schulden, omgang met een negatief sociaal netwerk, cannabisgebruik en geen aansluiting vinden in de maatschappij. Er zijn verschillende instanties betrokken (geweest) bij verdachte (Vluchtelingenwerk, Buurtteam [plaatsnaam] , [instelling 1] , [instelling 2] , [instelling 3] , [instelling 4] , [instelling 5] ). Verdachte heeft een verblijfsstatus tot januari 2021 en wacht thans op een uitspraak van de IND. De inburgering heeft hij niet voltooid. Verdachte heeft opvolgend in een AZC, een woonproject voor studenten en een sociale huurwoning gewoond, maar is daar allemaal uitgezet, waardoor hij op dit moment in feite dakloos is. De deskundigen hebben geconstateerd dat bij verdachte sprake is van een stoornis in cannabisgebruik en een psychotische stoornis (mogelijk veroorzaakt door gebruik van cannabis). De psychiater stelt dat er daarnaast vermoedens zijn voor de aanwezigheid van een autismespectrumstoornis, terwijl de psycholoog vermoedt dat er tevens sprake is van een stoornis in het gebruik van cocaïne.
Verdachte maakt een onthechte en kwetsbare indruk. Hij is teleurgesteld en gefrustreerd over hoe zijn leven is gelopen en hij mist perspectief. Het valt op dat hij over dezelfde zaken wisselende uitspraken doet tijdens de verschillende gesprekken, echter imponeert dit niet als kwaadwillend maar meer als een beperking van verdachte. Zijn handelen lijkt vooral gericht op de korte termijn waarbij hij lange termijn gevolgen weinig lijkt te overzien. Alles overziend adviseert de psychiater om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor alle ten laste gelegde feiten. De psycholoog heeft zich met betrekking tot deze vraag onthouden van een conclusie.
Zoals hierboven vermeld, heeft de raadsvrouw van verdachte zich op het standpunt gesteld dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de grens tussen verminderd en volledig ontoerekeningsvatbaar vaag is en het gezien de omstandigheden waaronder verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, niet ondenkbaar is dat verdachte op dat moment psychotisch was.
De rechtbank gaat hier niet in mee. Uit het rapport volgt dat sprake is van een psychotische kwetsbaarheid bij verdachte. Ten tijde van het onderzoek werden echter geen psychotische symptomen waargenomen zoals wanen en hallucinaties, terwijl betrokkene op dat moment geen anti-psychotische medicatie kreeg. Hetgeen is waargenomen kan ook voortkomen uit culturele verschillen, de taalbarrière of uit een mogelijke autismespectrumstoornis. De deskundigen constateren dat een primair psychotisch beeld (bijvoorbeeld schizofrenie) op dit moment niet kan worden geclassificeerd. De positieve symptomen, zoals wanen of hallucinaties, zijn (voor zover bekend) niet duurzaam aanwezig bij betrokkene. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen de rapporteurs hebben waargenomen en geconcludeerd en zal daarom de conclusie van de psychiater, te weten dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de ten laste gelegde feiten, overnemen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsrapport van 16 juni 2021, opgemaakt door [B] , reclasseringswerker. Uit dit rapport volgt dat het risico op recidive wordt ingeschat als hoog, evenals het risico op letselschade en het risico op onttrekken aan voorwaarden. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden: meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole.
Ter terechtzitting (en ook eerder) heeft verdachte medegedeeld dat hij geen klinische opname wil. Hij heeft plannen om naar het buitenland te vertrekken en wil zich liever daar (bij familie) laten behandelen. Nu verdachte zijn medewerking aan een klinische opname niet wil verlenen, is het risico op onttrekking aan voorwaarden groot. De rechtbank ziet dan ook geen heil in een klinische opname van verdachte op dit moment en zal dit advies van de reclassering niet overnemen.
De straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op de door de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor een (eenvoudige) mishandeling (een droge klap of schop) geldt als uitgangspunt een geldboete van € 500,- en bij mishandeling met (enig) lichamelijk letsel ten gevolge hebbend een geldboete van € 750,-. De rechtbank zal in strafverzwarende zin rekening houden met de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Daarnaast houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheden waaronder de feiten hebben plaatsgevonden, zoals hierboven vermeld. De slachtoffers betroffen in feite nog maar kinderen en verdachte heeft hen door zijn handelen grote schrik en angst aangejaagd. Dit geldt voor de jongens, maar ook zeker voor het meisje dat verdachte, door haar vaker lastig te vallen, een zeer onveilig gevoel heeft gegeven.
De rechtbank is – alles overwegende – van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend is. Verdachte heeft inmiddels langer vastgezeten. Dit heeft te maken gehad met de zorgen die er over verdachte zijn en het onderzoek dat in dat kader is gedaan naar de mogelijkheden om een zorgmachtiging voor verdachte aan te vragen.
Voorlopige hechtenis
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van verdachte de rechtbank verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen. Hiervan is een aparte beslissing opgemaakt.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 2.350,-. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 3 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de vordering niet uitgebreid is onderbouwd, de vordering gematigd dient te worden en een bedrag van € 500,- aan verdachte kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering niet is onderbouwd. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat hooguit kan worden toegewezen het bedrag dat door de officier van justitie is genoemd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het bewezen verklaarde feit 3 rechtstreeks schade heeft geleden.
[slachtoffer 3] heeft een bedrag gevorderd van € 2.350,-. De rechtbank acht, gelet op vergelijkbare zaken en de omstandigheden van het geval, een bedrag van € 500,- billijk en waardeert de schade op dat bedrag. De rechtbank zal de vordering derhalve tot een bedrag van € 500,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,-. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 (twee) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 500,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 500,- te betalen, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bouteibi, voorzitter, mrs. E.W.A. Vonk en J.W.B. Snijders Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 juli 2021.
Mr. A. Bouteibi is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 15 oktober 2020 te Utrecht, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een of meermalen op/tegen het hoofd te stompen en/of te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 15 oktober 2020 te Utrecht, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een of meermalen in/tegen het gezicht, althans het hoofd, te stompen en/of te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 15 oktober 2020 te Utrecht, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] aan zijn haren te trekken en/of een of meermalen op/tegen het hoofd te stompen en/of te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2020336360, opgemaakt door de politie, eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 38. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
2.Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] van 17 oktober 2020, p. 3.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 4.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 19 oktober 2020, p.15.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 16.
6.Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] van 22 oktober 2020, p. 11.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 12.
8.Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] van 22 oktober 2020, p. 9.
9.Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 3] van 20 oktober 2020, p. 6.
10.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] , p. 7.
11.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 juli 2021.