ECLI:NL:RBMNE:2021:4308

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
UTR 21/1962
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsuitkering en afwijzing aanvraag daklozenuitkering na sluiting woning wegens hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, die een bijstandsuitkering ontving op basis van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, dat als verweerder optreedt. Eiser had zijn bijstandsuitkering verloren na de ontdekking van een hennepkwekerij in zijn woning, wat leidde tot de sluiting van de woning door de burgemeester. Eiser diende een aanvraag in voor een daklozenuitkering, die aanvankelijk werd afgewezen. Na een bezwaarprocedure werd de aanvraag voor een daklozenuitkering per 14 december 2020 wel toegekend, maar eiser was van mening dat hij ook recht had op bijstand vanaf 28 augustus 2020, de datum van zijn aanvraag.

De rechtbank heeft de zaak op 6 september 2021 behandeld. Eiser stelde dat zijn schuld aan de verhuurder, Portaal, van € 8.675,76 niet correct was meegenomen in de beoordeling van zijn vermogen. De rechtbank oordeelde dat de volledige schuld van eiser aan Portaal in aanmerking moest worden genomen bij de beoordeling van zijn recht op bijstand. De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte de aanvraag van eiser voor bijstand vanaf 28 augustus 2020 had afgewezen. De rechtbank vernietigde het besluit van 9 maart 2021 op dit punt en herstelde de situatie door te bepalen dat eiser recht had op bijstand vanaf de datum van zijn aanvraag.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die op € 748,00 werden vastgesteld, en het griffierecht van € 49,00. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] ,

(gemachtigde: mr. A. Alaca)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: drs. E.H. Siemeling).

Inleiding en procesverloop

Eiser ontving een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. In de woning van eiser is op 29 juni 2020 een hennepkwekerij aangetroffen. Als gevolg hiervan heeft de burgemeester van Utrecht de woning van eiser gesloten voor de duur van één jaar. Hierop heeft de verhuurder van de woning, Portaal, de huuroverkomst met eiser ontbonden per
31 juli 2020. Portaal heeft eiser daarbij een schadevergoeding voor gederfde huurinkomsten opgelegd van (twaalf maanden huur à € 722,98 = ) € 8.675,76.
Bij besluit van 27 augustus 2020 heeft verweerder de uitkering van eiser beëindigd per
30 april 2020.
Op 28 augustus 2020 heeft eiser een aanvraag voor een daklozenuitkering ingediend. Bij primair besluit van 4 september 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 14 december 2020 heeft eiser weer een daklozenuitkering aangevraagd. Bij primair besluit van 7 januari 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Ook tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen primair besluit 2 heeft verweerder gegrond verklaard. Dit betekent dat verweerder eiser per 14 december 2020 een daklozenuitkering heeft verstrekt.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 maart 2021, voor zover daarbij zijn aanvraag niet is toegekend per 28 augustus 2020.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skypeverbinding plaatsgevonden op 3 september 2021. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich tijdig afgemeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het geschil beperkt zich tot de vraag of verweerder de aanvraag van 28 augustus 2020 terecht heeft afgewezen.
2. Verweerder stelt dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde uitkering. Volgens verweerder kon eiser in de periode van 28 augustus 2020 tot en met 4 september 2020 beschikken over een vermogen dat boven de geldende vermogensgrens lag. Verweerder is er daarbij - voor zover hier relevant - vanuit gegaan dat eiser in die periode een schuld aan Portaal had van € 722,98. Dit betrof een schadevergoeding voor de gederfde huurinkomsten over de maand augustus 2020.
3. Eiser stelt dat zijn schuld aan Portaal op dat moment het volledige bedrag van de schadevergoeding van € 8.675,76 bedroeg. Dit volledige bedrag moet volgens eiser worden meegenomen bij berekening van zijn vermogen in de bedoelde periode. Dan komt hij uit op een vermogen dat onder de vermogensgrens ligt. Hij heeft dan recht op de gevraagde bijstandsuitkering.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet is geschil dat eiser een schuld heeft aan Portaal van in totaal € 8.675,76, te betalen in twaalf maandelijkse termijnen van
€ 722,98. Uit de brief van Portaal aan eiser van 1 juli 2020 blijkt duidelijk dat aan deze schuld een daadwerkelijke verplichting voor eiser is verbonden om de schuld in zijn geheel te betalen. Gelet hierop is de schuld van eiser aan Portaal een schuld in de zin van de Participatiewet. Anders dan verweerder veronderstelt, is het daarbij niet van belang dat de schuld niet in zijn geheel ineens opeisbaar is. Ook als de schuld in termijnen opeisbaar is, zoals in het geval van eiser, dan is sprake van een daadwerkelijke verplichting tot betaling.
5. Verweerder heeft dus ten onrechte slechts de schuld van eiser aan Portaal over de maand augustus 2020 van € 722,98 meegenomen bij de berekening van het vermogen van eiser. Verweerder had de volledige schuld van eiser aan Portaal van € 8.675,76 in ogenschouw moeten nemen. Indien verweerder dit gedaan had, dan zou het vermogen van eiser onder de vermogensgrens uitkomen. Eiser komt dan in aanmerking voor een bijstandsuitkering.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder eisers aanvraag van
28 augustus 2020 ten onrechte heeft afgewezen. Het besluit van 9 maart 2021 is in zoverre dus onzorgvuldig genomen Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van
9 maart 2021 op dit onderdeel en zal zelf in de zaak voorzien. Zij herroept het primaire besluit van 4 september 2020 en bepaalt dat eiser met ingang van 28 augustus 202 recht op bijstand heeft. Dat betekent dus dat eiser alsnog over de periode van 28 augustus 2020 tot en met
13 december 2020 een daklozenuitkering krijgt.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 748,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Tevens dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierrecht van € 49,00 te voldoen.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het besluit van 9 maart 2021, voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van de aanvraag om bijstand van 28 augustus 2020;
-herroept het primaire besluit van 4 september 2020 en bepaalt dat eiser over de periode van
28 augustus 2020 tot en met 13 december 2020 recht op bijstand heeft naar de norm van een dakloze;
-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt voor het vernietigde gedeelte van het besluit van 9 maart 2021;
-laat het besluit van 9 maart 2021 voor het overige in stand;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 748,00;
-draagt verweerder op aan eiser het betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Y. Wong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.