ECLI:NL:RBMNE:2021:4305

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
C/16/526659 / KL ZA 21-220
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van onlineprogramma Roddelpraat van deelname aan de Televizier-Ster verkiezing

In een kort geding heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 september 2021 uitspraak gedaan in de zaak tussen Jan Roos en Dennis Schouten, de makers van het onlineprogramma Roddelpraat, en Bindinc B.V., de organisator van de Televizier-Ster verkiezing. Roos en Schouten vorderden dat hun programma alsnog zou worden toegelaten tot de nominaties voor de Televizier-Ster, nadat zij op 17 augustus 2021 te horen kregen dat zij waren uitgesloten van deelname. De voorzieningenrechter oordeelde dat Bindinc onrechtmatig had gehandeld door de uitsluiting, maar dat dit niet betekende dat Roddelpraat alsnog moest worden toegelaten. De rechter stelde vast dat er geen overeenkomst was tussen de programmamakers en Bindinc, en dat de uitsluiting geen schade had veroorzaakt voor Roos en Schouten. De voorzieningenrechter benadrukte dat hoewel de organisatie van de prijs onzorgvuldig had gehandeld, dit niet leidde tot een toewijzing van de vorderingen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/526659 / KL ZA 21-220
Vonnis in kort geding van 6 september 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaten mrs. R.P.J. Ribbert en I.M. van Erkel te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BINDINC B.V.,
gevestigd te Hilversum,
gedaagde,
advocaten mrs. L. Oranje en J.P. van den Brink te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en Bindinc genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 augustus 2021 met producties,
  • de producties van Bindinc (1-4)
  • de mondelinge behandeling op 2 september 2021,
  • de pleitnota van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]
  • de pleitnota van Bindinc.
1.2.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 6 september 2021 vonnis gewezen. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking is op 20 september 2021 opgemaakt.

2.Inleiding

2.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] maken het onlineprogramma [programma] . Op 7 april 2021 kregen zij bericht dat zij in de tussentijdse top 20 stonden voor de Televizier-Ster Online-videoserie (hierna: de Televizier-Ster). De serie stond niet op de door de jury samengestelde longlist. Maar via het open invoerveld heeft het publiek zodanig vaak gestemd op [programma] dat het programma in de tussentijdse lijst is opgenomen. Op 21 april 2021 is de lijst van 20 winnaars van de kwalificatieronde voor de Televizier-Ster gepubliceerd en daarvan maakte [programma] deel uit.
2.2.
Op 17 augustus 2021 is de Nominatieronde van start gegaan. Deze stemronde bepaalt de uiteindelijke winnaar van de Televizier-Ster. Op 17 augustus 2021 ontving [programma] bericht van de organisatie dat [programma] was uitgesloten van de verkiezing.
2.3.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen, kort gezegd, dat [programma] alsnog wordt toegelaten tot de Nominatieronde van de Televizier-Ster en dat de stemming opnieuw moet worden gestart, op straffe van een dwangsom. Aan die vorderingen leggen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ten grondslag dat Bindinc als organisator van de verkiezing:
  • met de gang van zaken tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , althans
  • dat Bindinc onrechtmatig jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft gehandeld,
in beide gevallen met schade tot gevolg.
2.4.
Bindinc weerspreekt dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, zodat wanprestatie wat haar betreft niet aan de orde is. Ook betwist zij onrechtmatig te hebben gehandeld jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Tot slot wijst zij erop dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geen schade hebben geleden maar juist hebben geprofiteerd van de ophef. Reden waarom zij concludeert dat de gevraagde voorzieningen moeten worden afgewezen.
2.5.
De voorzieningenrechter komt op grond van wat hierna onder 3 zal worden overwogen, samengevat weergegeven, tot het volgende oordeel:
  • van een overeenkomst is geen sprake, dus een tekortkoming in de nakoming van overeengekomen verplichtingen is niet aan de orde;
  • Bindinc heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (onrechtmatig gehandeld) door haar uitsluitingsbevoegdheid onzorgvuldig te gebruiken;
  • niet aannemelijk is geworden dat Bindinc daarmee, alles overziend, schade heeft veroorzaakt voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] of dat daarvan in de toekomst sprake zal zijn. Dat betekent dat niet is gebleken dat, vooruitlopend op en in afwachting van een oordeel in een bodemprocedure, voorzieningen moeten worden getroffen;
  • de gevraagde voorzieningen zullen daarom niet worden toegewezen;
  • het voorgaande is wel aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beoordeling

spoedeisend belang

3.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering en is door Bindinc ook niet weersproken.
wel of geen overeenkomst
3.2.
Primair baseren [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hun vorderingen op de door hen gestelde met Bindinc tot stand gekomen overeenkomst met betrekking tot het meedoen aan de verkiezing voor de Televizier-Ster. Het op 17 augustus 2021 door Bindinc uitsluiten van het programma [programma] van deze verkiezing levert volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst op.
3.3.
Een overeenkomst, ook die van uitloving (6:220 BW), komt tot stand door aanbod en aanvaarding (6:217 lid 1 BW). De voorzieningenrechter is van oordeel dat het organiseren van een verkiezing voor de Televizier-Ster en het op 21 april 2021 bekend maken van de lijst van de 20 winnaars van de kwalificatieronde niet kan worden aangemerkt als het doen van een aanbod. Daartoe geldt het volgende.
3.4.
Een overeenkomst ex art. 6:213 BW is een meerzijdige handeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer anderen een verbintenis aangaan. Met betrekking tot de verkiezing voor de Televizier-Ster geldt dat niet is gebleken wat de aard en inhoud van de gestelde overeenkomst is. Dat er sprake was van verplichtingen over en weer is niet gesteld of gebleken en evenmin is duidelijk hoe één en ander voor partijen kenbaar was. Dat Bindinc een reglement hanteerde maakt dit niet anders omdat niet is toegelicht of, en zo ja hoe, deze bepalingen tussen partijen verbindend zijn geworden. Daarnaast ontbreekt een duidelijk moment van aanbod of aanvaarding.
3.5.
Van uitloving als bedoeld in artikel 6:220 BW kan in dit geval ook niet worden uitgegaan. Er is sprake van een door Bindinc georganiseerde verkiezing, die buiten de genomineerden om gaat. De jury stelt eenzijdig de eerste longlist op. Vervolgens is [programma] door toedoen van het publiek op de lijst van 20 winnaars van de kwalificatieronde voor de Televizier-Ster terecht gekomen. Het bericht van 7 april 2021 van Bindinc dat [programma] in de tussentijdse top 20 stond is ook geen uitnodiging of aanbod, maar geldt als een enkele mededeling. Er was daarop geen reactie, inspanning of actie van de zijde van de programmamakers vereist. Er is door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ook geen (speciale) inspanning verricht naar aanleiding van het vooruitzicht van een prijs.
3.6.
Al met al is dus niet voldaan aan de vereisten voor totstandkoming van een overeenkomst. Een en ander wordt anders op het moment dat de winnaar van de Televizier-Ster bekend wordt gemaakt en de winnaar de prijs wordt aangeboden. Door aanvaarding van de prijs komt dan een overeenkomst tot stand (en bij weigering niet). Zover is het niet gekomen, zodat hetgeen partijen hebben aangevoerd over herroeping en aanvaarding van het aanbod onbesproken kan blijven.
wel of geen onrechtmatige daad
3.7.
Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond (art. 6:162 BW).
3.8.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat er sprake is van een inbreuk op een subjectief recht, namelijk de schending van het recht op deelname aan de verkiezing van Televizier-Ster, en dat Bindinc in strijd gehandeld heeft met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt.
3.9.
Met betrekking tot de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gestelde inbreuk op een subjectief recht geldt het volgende. Een subjectief recht is een bevoegdheid die iemand in een concreet geval aan een regel van objectief recht ontleent. Zo ontleent een ieder die achttien jaar of ouder is en de Nederlandse nationaliteit bezit aan artikel 4 van de Grondwet het subjectieve recht om de leden te verkiezen van de in dat artikel bedoelde algemeen vertegenwoordigende organen en om als lid daarvan te worden verkozen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben niet gesteld op grond van welk objectief recht zij de bevoegdheid ontlenen om met hun programma [programma] deel te nemen aan de door Bindinc georganiseerde verkiezing van de Televizier-Ster en het bestaan van een dergelijk objectief recht ligt ook niet voor de hand. Een inbreuk op een subjectief recht is dus niet aan de orde.
3.10.
Over het door Bindinc in strijd handelen met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt stellen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat Bindinc onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met het van toepassing zijnde Reglement verkiezing Televizier-Ster Online-videoserie (hierna: het Reglement) te handelen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat het reglementair is uitgesloten nog wijzigingen in de op 21 april 2021 bekendgemaakte top 20 van winnaars van de kwalificatieronde aan te brengen. Verder stellen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat [programma] op 7 april en op 21 april 2021 al formeel en inhoudelijk aan het Reglement getoetst is en dat de uitkomst van die toetsing was dat er geen grond voor uitsluiting was. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] betwisten ten slotte dat na de nominatie de inhoud van [programma] veranderd is. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
3.11.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden niet gevolgd in hun standpunt dat de op 21 april 2021 gepresenteerde lijst van winnaars van de kwalificatieronde op grond van het Reglement niet meer door de organisatie gewijzigd mag worden. Ter zitting heeft Bindinc gemotiveerd gesteld dat de specifieke bepaling uit het Reglement dat bepaalt dat selecties, zodra deze zijn gepubliceerd op de internetsite van de verkiezing, niet meer door de organisatie gewijzigd kunnen worden, alleen ziet op de door de jury samengestelde longlist. Volgens Bindinc is dit verbod opgenomen omdat eerder door (omroep)organisaties druk werd uitgeoefend om de longlist te wijzigen. Dit heeft men met het verbod, waarop [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zich nu beroepen, willen voorkomen. Deze uitleg van Bindinc acht de voorzieningenrechter aannemelijk en strookt chronologisch gezien volledig met de volgende bepalingen in het Reglement. In de eerstvolgende bepaling wordt meegedeeld dat het publiek (dus na bekendmaking van de longlist) de mogelijkheid heeft om via het zgn. ‘lege vakje’ een serie in te vullen en te stemmen op een niet-geselecteerde serie. De organisatie/jury - aldus de bepaling - bekijkt vervolgens of de uitzending aan alle geldende voorwaarden voldoet. En de daaropvolgende bepaling legt vast dat de top 20 van deze kwalificatieronde zich automatisch plaatst voor de nominatieronde. [programma] is via het ‘lege vakje’ doorgedrongen tot de nominatieronde, zodat moet worden geoordeeld dat de bepaling waarop [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zich nu beroepen procedureel gezien niet (meer) van toepassing is op de huidige situatie. Van handelen in strijd met deze bepaling in het Reglement is dus geen sprake.
3.12.
Uit voormelde weergave van de bepalingen van het Reglement volgt dat de organisatie/jury alle series, dus ook die via het ‘lege vakje’ worden aangemeld, aan het Reglement toetst voordat zij worden toegelaten tot de top 20 van de kwalificatieronde. Dit betekent dat het aannemelijk is, zeker nu Bindinc niet anders heeft gesteld, dat ook het programma [programma] aan het Reglement is getoetst en dat de organisatie/jury toen niet van oordeel was dat het programma op grond van de bepaling waarop Bindinc zich thans beroept (uitsluiting op grond van “overmatig grof taalgebruik of geweld en discriminatie”) moest worden uitgesloten. Dat de organisatie/jury op 21 april 2021 (moment van bekendmaking van de winnaars van de kwalificatieronde) ook op de hoogte was van de inhoud van het programma [programma] blijkt uit het door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] als productie 3 overgelegde felicitatiebericht van 7 april 2021 aan [eiser sub 2] . Daarin wordt gemeld dat de reden waarom [programma] niet op de longlist van de jury stond was omdat de serie “best wel op het randje is qua grofheid” en dat de jury daar erg over twijfelde, maar dat de “hoeveelheid stemmen via het open invoerveld” de doorslag gaf om de serie toch op te nemen in de tussentijdse top 20. Bindinc heeft niet gesteld, ook ter zitting niet, dat de organisatie/jury bij de bekendmaking van de top 20 van de kwalificatieronde op 21 april 2021 een onjuiste afweging heeft gemaakt.
3.13.
De voorzieningenrechter is desalniettemin van oordeel dat het Bindinc in beginsel vrij staat om series ook na de bekendmaking van de tot de top 20 van de kwalificatieronde op enig moment van de verkiezing van de Televizier-Ster uit te sluiten. Daarvoor moeten dan wel goede gronden aanwezig zijn en daarbij moet ook de nodige zorgvuldigheid in acht worden genomen. Hierna wordt uitgelegd waarom dat rondom [programma] niet goed is gegaan.
3.14.
Bindinc stelt dat zij in de periode tussen 21 april 2021 en 17 augustus 2021 [programma] is blijven monitoren en dat dit ertoe geleid heeft dat op 17 augustus 2021 [programma] alsnog werd uitgesloten van de verkiezing van de Televizier-Ster. Dit is in een email van dezelfde datum aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gemeld, waarbij gesteld werd: “We vinden dat het programma [programma] (kwetsbare) groepen en personen in de samenleving consequent in een hoek zet en beledigt. Daarom zijn wij van mening dat een dergelijke serie niet moet meedingen naar een prijs als deze.”. In de e-mail van 21 augustus 2021 heeft de advocaat van Bindinc aan de advocaat van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gemeld dat de organisatie/jury meteen al aan deelname van [programma] twijfelde, maar “bij de beslissing om [programma] alsnog van deelname uit te sluiten” meespeelt “dat de organisatie na de toelating tot de nominatie in april heeft geconstateerd dat er in [programma] steeds verdergaande kwetsende en beledigende uitspraken over groepen en personen voorkwamen”.
3.15.
Ter zitting is een door Bindinc in het geding gebrachte complicatie van fragmenten getoond van het programma [programma] (in totaal 6 minuten en 13 seconden), maar daarmee is niet aangetoond dat de fragmenten significant afwijken van wat tot 17 april 2021 in het programma werd getoond. Door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is bovendien aannemelijk gemaakt dat de getoonde fragmenten uit hun context zijn gehaald en dat voor de beoordeling van die fragmenten de gehele context van belang is en dat die ontbreekt. Bindinc heeft verder niet uitgelegd of verwoord dat bij de eerdere toetsing (zie ook 3.12) dingen over het hoofd zijn gezien. Voorts is opmerkelijk dat Bindinc met de uitsluiting gewacht heeft tot de dag dat de stemronde van start is gegaan. Ook daar is geen verklaring voor gegeven. Een en ander maakt dat deze gang van zaken niet alleen geen schoonheidsprijs verdient, zoals door Bindinc ter zitting is erkend, maar ook dat Bindinc jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] onzorgvuldig en in strijd met hetgeen volgens ongeschreven regels in het maatschappelijk verkeer betaamt heeft gehandeld.
wel of geen schade
3.16.
Hierboven is geoordeeld dat de handelwijze van Bindinc onrechtmatig jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is. Dit betekent niet automatisch dat het gevorderde voor toewijzing in aanmerking komt. Desgevraagd hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ter zitting gemeld dat de schade die zij door de uitsluiting van de verkiezing van de Televizier-Ring stellen te lijden ligt in het feit dat hen de kans ontnomen wordt om op nationale televisie te winnen en daarmee aanzien te genereren en een ander publiek te bereiken dan de huidige kijkers van [programma] . De voorzieningenrechter overweegt daarover het volgende
3.17.
Uitgangspunt bij de schadeberekening is dat de schade een vergelijking is tussen de huidige situatie versus de situatie waarin de onrechtmatige gedraging is weggedacht. Zoals hiervoor onder 3.13 is aangegeven staat het Bindinc in beginsel vrij staat om series ook na de bekendmaking van de top 20 van de kwalificatieronde op enig moment toch van de verkiezing van de Televizier-Ster uit te sluiten. Als Bindinc van dit uitsluitingsrecht op rechtmatige wijze gebruik had gemaakt, dan was het resultaat hetzelfde geweest, namelijk [programma] doet niet mee. De onrechtmatige manier van uitsluiten heeft ook geen schade opgeleverd. Zo is niet gebleken van bijvoorbeeld forse investeringen gedurende de tijd dat [programma] dacht aan de verkiezingen mee te kunnen doen.
3.18.
Maar ook verder is niet aannemelijk geworden dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] schade lijden door de uitsluiting. Ter zitting is zijdens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gesteld dat het zou gaan om een in hun ogen prestigieuze prijs, maar Bindinc heeft gemotiveerd gesteld dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] duidelijk hebben laten weten helemaal niets om de prijs te geven. Zo is in het eigen programma [programma] onder meer het volgende gemeld: “die hele Televizier-Ster, die mogen ze in hun eigen ster douwen”, “(…) het kan me geen hout schelen”, “Het gaat niet meer om die kutprijs, het gaat nu om het principe.” en “Misschien trekken we onszelf wel terug op het moment dat we er weer bij staan, dat zou zelfs nog wel kunnen”. In een interview met SBS Shownieuws heeft [eiser sub 1] gemeld dat hem die “hele prijs en al die mensjes bij elkaar (…) geen enkele duvel” interesseert. Dit strookt niet met het ter zitting ingenomen standpunt dat het volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zou gaan om het ontnemen van een kans op het winnen van een prestigieuze prijs.
3.19.
Verder geldt dat de uitsluiting van de verkiezing van de Televizier-Ster en de aankondiging van dit kort geding veel extra publiciteit heeft opgeleverd. Ook de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gewenste publiciteit bij een ander publiek dan de jonge YouTube kijker is daardoor inmiddels gerealiseerd doordat de uitsluiting van het programma [programma] en dit kort geding breeduit in de media onder de aandacht is gebracht bij het publiek dat nationale televisie kijkt. Zo stellen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op hun website zelf ook dat “zij door de uitsluiting extra op de kaart gezet zijn gezet” en dat “de volledige mainstream media vindt dat [programma] is genaaid”. De voordelen die zij op het oog hadden met de deelname aan de verkiezing van de Televizier-Ster zijn inmiddels langs een andere weg bereikt.
de slotsom
3.20.
Hoewel Bindinc in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (onrechtmatig) heeft gehandeld door haar uitsluitingsbevoegdheid onzorgvuldig te gebruiken, komt het gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking nu, alles overziend, niet aannemelijk is dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] schade hebben geleden of dat daarvan in de toekomst sprake zal zijn. Niet blijkt dat, vooruitlopend op en in afwachting van een oordeel in een bodemprocedure, voorzieningen moeten worden getroffen. De vorderingen worden dan ook afgewezen.
3.21.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: TS (4428)