Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
22 mei 2019 tot en met 30 november 2019 wordt herzien en dat de te veel ontvangen uitkering ter hoogte van € 2.282,- bruto van eiser wordt teruggevorderd (het primaire besluit 1).
€ 1.141,- ingevorderd (de primaire besluiten 3 en 4).
Overwegingen
30 november 2019 bij het garagebedrijf heeft gewerkt en dat hij daarvan pas op
22 januari 2020 melding heeft gedaan bij verweerder. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of eiser deze werkzaamheden bij verweerder moest melden. Verweerder vindt dat eiser dat had moeten doen, omdat eisers werkzaamheden bij het garagebedrijf op geld waardeerbaar zijn. Eiser vindt dat hij de werkzaamheden niet hoefde te melden. Volgens hem waren de werkzaamheden zodanig marginaal dat geen enkel garage bedrijf het zich kan veroorloven om daarvoor een receptionist aan te stellen. Hij ontving ook geen loon, alleen maar een onkostenvergoeding. Op de zitting heeft eiser nog opgemerkt dat hij feitelijk niet 12 uur werkte, omdat hij voornamelijk koffie zat te drinken.
24 januari 2020 een brief heeft gestuurd waarin staat dat die werkzaamheden akkoord zijn. Het gaat om dezelfde werkzaamheden als de werkzaamheden die hij in de periode van
22 mei 2019 tot en met 30 november 2019 heeft verricht, aldus eiser. Op 6 februari 2020 is verweerder hier van teruggekomen, maar eiser vindt dat hij er van uit mocht gaan dat hij toestemming had voor het werk dat hij bij het garagebedrijf deed.