ECLI:NL:RBMNE:2021:4297

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
16279344-20 en 16228097-20 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging zware mishandeling en andere strafbare feiten tegen politieagenten en belaging

Op 3 september 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, belediging van politieagenten, vernieling, belaging en bedreiging van zijn moeder. De verdachte gooide op 3 november 2020 een houten ladder van 2,5 meter in de richting van een politieagent, die hierdoor in gevaar werd gebracht. Daarnaast beledigde hij meerdere politieambtenaren en vernielde hij ruiten van een buurvrouw. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden rechtvaardigt, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en een contactverbod met zijn moeder. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekenbaarheid van de verdachte, die kampt met een verstandelijke beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ondanks eerdere kansen om hulp te aanvaarden, heeft de verdachte dit niet gedaan, wat leidde tot de conclusie dat er geen mogelijkheden meer zijn voor interventies. De rechtbank legde ook een vrijheidsbeperkende maatregel op in verband met de belaging van een slachtoffer, die dadelijk uitvoerbaar is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/279344-20 en 16/228097-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1971] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [instelling] , locatie [locatie] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. W.B. Gaasbeek en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A.J.M. Mohrmann, advocaat te Bussum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat verdachte:
ten aanzien van parketnummer 16/279344-20:
feit 1
op 3 november 2020 in [plaats] één of meerdere ruiten, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft vernield;
feit 2
op 3 november 2020 in [plaats] politieambtenaren [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, heeft beledigd;
feit 3
primair
op 3 november 2020 in [plaats] heeft geprobeerd verbalisant [verbalisant 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door een houten ladder in zijn richting te gooien;
subsidiairtenlastegelegd als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
feit 4
in de periode van 3 september 2020 tot en met 3 november 2020 in [plaats] [slachtoffer 2] heeft gestalkt;
ten aanzien van parketnummer 16/228097-20:
op 9 september 2020 in [plaats] [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
De rechtbank nummert de hierboven weergegeven en onder verschillende parketnummers ten laste gelegde feiten door als de feiten 1 tot en met 5.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast heeft hij vrijspraak bepleit van het onder feit 3 primair en subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman bepleit dat, gelet op de relatief korte periode waarin het contact tussen verdachte en aangeefster heeft plaatsgevonden, niet vaststaat dat er sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman aangevoerd dat de bewoordingen, zoals ten laste gelegd, geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling opleveren, omdat bij aangeefster niet de redelijke vrees kan hebben bestaan dat zij daadwerkelijk het leven zou verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1] voor het onder 1 ten laste gelegde feit
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 20 augustus 2021;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte met bijlage door [slachtoffer 1] van 3 november 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland.
Bewijsmiddelen voor het onder 2 ten laste gelegde feit
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 20 augustus 2021;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 1] mede namens [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 4 november 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland.
Bewijsmiddelen voor het onder 3 ten laste gelegde feit
1. [verbalisant 2] heeft op 4 november 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte [4] – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 3 november 2020 was ik werkzaam als politieambtenaar in de eenheid Midden-Nederland. De melding speelde zich af te [plaats] .
Ik stond met een schild in de hal. Ik zag dat [verdachte] een houten massieve ladder vast had van een grootte van ongeveer 2.5 meter. Ik zag dat [verdachte] dit met enige kracht richting mij gooide. Ik voelde dat de houten massieve ladder met enige kracht tegen mijn schild aankwam. Door de impact daarvan verloor ik mijn evenwicht en bewoog ik naar achteren. Ik zag dat er opzettelijk en kennelijk met kracht een ladder in mijn richting gegooid werd.
2. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [5] van 4 november 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 3 november 2020 was ik samen met mijn collega [verbalisant 2] naar [plaats] gereden.
Collega [verbalisant 2] is het halletje ingestapt met het schild. Terwijl mijn collega dit deed zag ik dat de verdachte boven aan de trap stond met een grote houten massieve ladder. Ik schat dat de ladder een lengte had van 2,5 meter. Ik zag dat de verdachte de houten massieve ladder in de richting van collega [verbalisant 2] gooide. Ik zag dat hij de ladder met beide handen vast hield, zijn armen omhoog bracht om vervolgens met kracht de ladder naar beneden te gooien in de richting van mijn collega [verbalisant 2] . Ik zag dat de ladder vol op het schild van mijn collega terecht kwam. Ik zag dat mijn collega direct naar achteren bewoog en zijn balans verloor.
3. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 20 augustus 2021 verklaard:
Ik heb die ladder laten vallen om tijd winnen om daar weg te komen.
Bewijsoverweging voor het onder 3 ten laste gelegde feit
Uit de hierboven opgenomen bewijsmiddelen volgt dat verdachte met kracht een grote houten ladder van 2,5 meter van bovenaan de trap naar beneden in de richting van verbalisant [verbalisant 2] heeft gegooid. De ladder kwam vol op het schild van verbalisant [verbalisant 2] terecht, waardoor hij direct naar achteren bewoog en zijn balans verloor. De kans op zwaar lichamelijk letsel was hierbij aanmerkelijk, omdat verdachte dit zware voorwerp van bovenaan de trap naar beneden heeft gegooid. Door de snelheid die de zware ladder dan krijgt, kon ernstig letsel worden veroorzaakt aan verbalisant [verbalisant 2] , die daaronder stond in een kleine ruimte, en geen kant op kon. Het gooien van de ladder door verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisant, dat hieruit de bewuste aanvaarding van die aanmerkelijke kans volgt. De rechtbank acht de onder feit 3 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling daarom bewezen.
Bewijsmiddelen voor het onder 4 ten laste gelegde feit
1. [slachtoffer 2] , wonende te [plaats] , heeft op 4 november 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte met bijlagen [6] – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
In de avond[de rechtbank begrijpt: van 3 september 2020]
werd ik 2 x gebeld door [verdachte] , ik had zijn nummer inmiddels opgeslagen. Ik heb niet opgenomen. Op 10 september 2020 had ik 3 gemiste oproepen van [verdachte] : 12.11 uur, 12.26 uur en 12.27 uur. Daarna bleef het een tijdje rustig. Op 13 oktober werd ik gebeld door nummer: [telefoonnummer] . Ik nam op en hoorde [verdachte] zeggen:" it's me, it's [verdachte] ! Ik heb gezegd dat ik hier geen zin in had en hing op. Vervolgens ben ik tussen 08.00 uur en 08.04 uur 9x door hem gebeld. Ik probeerde het telefoonnummer te blokkeren maar elke keer belde hij steeds dus dat lukte niet zo. Om 08.05 uur stuurde hij een sms: it's me [verdachte] , over 8000 minuten ben ik er. Daarop heb ik niet gereageerd. Om 08.06 uur had ik 13 gemiste oproepen van [verdachte] . (zijn 2e telnr.) Ik heb hem ge-sms’t: Laat me met rust! Hij (sms’te terug): ik wil dat je me belt! Ik: hoezo laat me met rust, dit schiet niet op voor ons beiden. Hij: leg ik uit. Ik: beter van niet, fijne dag Hij: het MOET. Tussen 08.34 en 08.47 uur heeft hij mij vervolgens weer 7 x gebeld. Tussen 08.34 en 08.47 uur heeft hij mij vervolgens weer 7 x gebeld.
8.43
uur kreeg ik sms. hij: klop, klop
hij: u mij bellen
8.44
uur hij: wedden dat ik kan toveren
8.45
uur hij: ik ben ...ik
8.47
uur ik: stop hiermee, ik wordt er niet goed van, wat wil je nou bereiken
09.46/48 uur had ik 4 x oproep gemist van [verdachte]
10
uur sms ik: stoppen nu!
16.26-16.59 uur heeft ie 7 x gebeld, ik heb niet opgenomen.
15 oktober
13.46
uur-13.49 uur heeft hij 8x gebeld, ik heb niet opgenomen.
29 oktober
9.04
uur belde [verdachte] . 09.17 uur-09.26 uur 5 x gebeld door [verdachte] . 10.24 uur had ik de wijkagent aan de telefoon en tijdens dit gesprek sms’te [verdachte] mij: verantwoording I'm simply the best. 10.36 uur 3x gebeld door [verdachte] , niet opgenomen. 10.38 uur ik sms hem: laat me gewoon met rust!
03 november 2020
0.25
uur gaat de telefoon en ik neem op. Ik zag een telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer], sloeg daar niet op aan. Ik hoorde achtergrondmuziek en het mij inmiddels bekende gebrabbel van [verdachte] . 00.26 uur belde hij, maar ik nam niet op. meteen daarna weer. Toen nam ik wel op en hoorde muziek en toen werd er opgehangen. 01.02 uur belde [verdachte] weer. Mijn vriend nam op. [verdachte] hing meteen op. De telefoon ging, [verdachte] belde. Ik hoorde op achtergrond duidelijk love songs. Ik hoorde [verdachte] zeggen: “ [slachtoffer 2] , je moet niet denken dat wat je hoort voor jou is! Je kan de kanker krijgen!” Daarna zei hij op een hele nare manier (overdreven aardig) :"welterusten lieve schat." Ik kreeg daar echt een vervelend gevoel van, beetje angstaanjagend was het. 01.28 uur belde [verdachte] weer, ik nam op en hoorde zeer duidelijk op de achtergrond een liedje met de tekst: “bang bang I shot you down bang bang" en daarna de stem van [verdachte] : "deze is wel voor jou! Trustee schat" en hij hing op. 01.39-05.56 uur 13x gemiste oproepen van [verdachte] .
2. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 20 augustus 2021 verklaard:
Het klopt dat ik aangeefster meerdere keren heb gebeld en berichten heb gestuurd. Het klopt ook dat zij aan mij een sms-bericht heeft gestuurd dat zij geen contact wil en ik daarna toch ben doorgegaan.
Bewijsoverweging voor het onder 4 ten laste gelegde feit
Voor de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer van belang.
De raadsman heeft bepleit dat, gelet op de relatief korte periode waarin het contact tussen verdachte en aangeefster heeft plaatsgevonden, niet vaststaat dat er sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Het oordeel van de rechtbank is anders. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de periode van 3 september 2020 tot en met 3 november 2020 veelvuldig, intensief en op verschillende manieren contact met aangeefster heeft gezocht en zich aan haar heeft opgedrongen. Aangeefster heeft meerdere keren aan verdachte laten weten dat zij geen contact meer met hem wilde. Vervolgens heeft verdachte aangeefster alsnog meermalen telefonisch benaderd.
Gelet op de indringende wijze waarop verdachte contact is blijven zoeken met aangeefster en de gevolgen die dit heeft gehad voor haar persoonlijke leven en persoonlijke vrijheid, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich in de periode van 3 september 2020 tot en met 3 november 2020 schuldig heeft gemaakt aan het wederrechtelijk stelselmatig, opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging.
Bewijsmiddelen [7] voor het onder 5 ten laste gelegde feit
1. [slachtoffer 3] heeft op 10 september 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte [8] – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Plaats delict: [plaats] .
Op 9 september 2020 was ik thuis. [verdachte] was er ook. Hij zei tegen mij: “Je moet maar kapot gaan en wel direct nu. Ik maak je kapot! Ik ga iemand vermoorden vanavond!" Ik werd echt bang dat hij dat zei. [verdachte] had mij nog niet eerder zo met de dood bedreigd. Ik was bang dat hij mij daadwerkelijk wat aan wilde doen. Ik moest mijn mond houden van hem.
2. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 20 augustus 2021 verklaard:
Het klopt dat ik op 9 september 2020 de woorden “Je moet maar kapot gaan en wel direct nu. Ik maak je kapot! Ik ga iemand vermoorden vanavond! Dat ik haar kapot ging maken. Dat er vandaag iemand dood ging” tegen mijn moeder (de rechtbank begrijpt: aangeefster) heb gezegd.
Bewijsoverweging voor het onder 5 ten laste gelegde feit
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de bewoordingen zoals ten laste gelegd geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling opleveren, omdat bij aangeefster niet de redelijke vrees kan hebben bestaan dat zij daadwerkelijk het leven zou verliezen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft bewoordingen gebruikt die impliceren dat hij richting zijn moeder kwade bedoelingen had en haar in de toekomst iets aan zou doen. Gelet op de bewoordingen van verdachte, die naar hun inhoud bedreigend zijn, en gelet op de omstandigheden waaronder die zijn geuit, kon naar het oordeel van de rechtbank bij de moeder in objectieve zin de redelijke vrees ontstaan dat deze bedreigingen zouden worden waargemaakt en zij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank acht de onder feit 5 tenlastegelegde bedreiging daarom bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 3 november 2020 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ruiten die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft vernield;
feit 2
op 3 november 2020 te [plaats] , meermalen opzettelijk meerdere ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , agenten van politie Eenheid Midden-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "vuile kankerhoer", en "ik neuk jullie", en "stelletje nazi's" en "ik neuk je moeder en zus" en "stelletje kankerlijers";
feit 3 primair
op 3 november 2020 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan verbalisant [verbalisant 2] , agent van politie Eenheid Midden-Nederland, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voornoemd oogmerk, een houten ladder in de richting van die [verbalisant 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4
in de periode van 3 september 2020 tot en met 3 november 2020 te [plaats] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] , door veelvuldig naar die [slachtoffer 2] te bellen en te sms'en, met het oogmerk die [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
feit 5
op 9 september 2020 te [plaats] [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Je moet maar kapot gaan en wel direct nu. Ik maak je kapot! Ik ga iemand vermoorden vanavond!" en "dat hij haar kapot ging maken" en "dat er vandaag iemand dood ging".
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 2
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan ambtenaren gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, meermalen gepleegd;
feit 3 primair
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 4
belaging;
feit 5
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 224 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 150 dagen, althans een gedeelte gelijk aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft verzocht daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door [instelling] Hilversum (hierna: de reclassering) in het rapport van 12 april 2021aan verdachte op te leggen, te weten: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), contactverbod met [slachtoffer 3] en meewerken aan middelencontrole. Daarnaast heeft zij verzocht als bijzondere voorwaarden de bemoeizorg van Kwintes en een langdurige klinische opname in een zorginstelling aan verdachte op te leggen en een contact- en locatieverbod met aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] gevorderd. De officier van justitie heeft verder verzocht aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contact- en locatieverbod met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , op te leggen voor de duur van 2 jaren, met dien verstande dat iedere keer dat verdachte deze contact- en locatieverboden overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zeven dagen, met een maximum van zes maanden. Zij heeft voorts verzocht het toezicht niet langer via [instelling] Hilversum te laten lopen, maar via [instelling] of [instelling] . De officier van justitie heeft tot slot gevorderd de te stellen voorwaarden, het uit te oefenen toezicht en de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank gevraagd om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit de verklaring van [A] , medewerker [instelling] , ter terechtzitting blijkt welke problemen een rol speelden bij de ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft bepleit verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, en heeft aangevoerd dat het opleggen van een eventuele taakstraf ook mogelijk is. Volgens de raadsman zijn de bijzondere voorwaarden zoals door de officier van justitie gevorderd niet op zijn plaats. De raadsman heeft verzocht om bij een voorwaardelijk strafdeel alleen de bijzondere voorwaarde bemoeizorg en de algemene voorwaarden op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op één dag schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, belediging en vernieling. Hij is volledig door het lint gegaan. Hierbij heeft verdachte bijzonder agressief gehandeld. Hij heeft verbalisant [verbalisant 2] in groot gevaar gebracht door met kracht een grote houten ladder in zijn richting te gooien. Dat niemand gewond is geraakt, is niet aan verdachte te danken, maar aan verbalisant [verbalisant 2] zelf die zichzelf met een schild kon beschermen. Ook heeft hij een viertal opsporingsambtenaren in functie beledigd door hen uit te schelden. De rechtbank overweegt dat dit zeer hinderlijk en respectloos gedrag tegenover opsporingsambtenaren is die bezig zijn hun werk te doen ter bescherming van de omgeving van verdachte en verdachte zelf. Verdachte heeft de slachtoffers in hun eer en goede naam aangetast. Daarbij getuigen de beledigingen van een gebrek aan respect en maken deze ook inbreuk op het gezag van de politie in het algemeen. Hij heeft daarmee bovendien het werk van de politie bemoeilijkt. Tot slot heeft verdachte die dag twee ruiten van zijn buurvrouw [slachtoffer 1] vernield. Door het plegen van de vernieling geeft verdachte ervan blijk geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan belaging. Verdachte heeft aangeefster [slachtoffer 2] in een periode van ongeveer twee maanden veelvuldig gebeld en sms-berichten gestuurd. Veel van die berichten waren dreigend van aard. De rechtbank overweegt dat verdachte gedurende deze periode op een intensieve, indringende, respectloze en dreigende manier geprobeerd heeft om direct of indirect in contact te komen met aangeefster, terwijl zij duidelijk meerdere keren heeft aangegeven dit niet (langer) te willen. Verdachte heeft hierdoor het veiligheidsgevoel van aangeefster aangetast. Dat het handelen van verdachte grote impact heeft gehad op aangeefster en gevoelens van angst bij haar heeft veroorzaakt, blijkt uit de aangifte.
Verdachte heeft zich tot slot schuldig gemaakt aan bedreiging. Hij heeft zijn moeder bedreigd met de dood en met zware mishandeling. Dit heeft bij zijn moeder gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Het moet voor haar bovendien vreselijk zijn geweest om in haar eigen woning, waarbinnen zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen, te worden bedreigd door haar eigen zoon.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 26 juli 2021 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet recent onherroepelijk is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitie-rapportage van 30 maart 2021, opgesteld door drs. [medewerker GZ] , GZ-psycholoog (hierna: de psycholoog). Uit de rapportage blijkt dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking (licht), van een stoornis in middelengebruik en van een antisociale persoonlijkheidsstoornis (met enkele narcistische trekken). Verdachte heeft moeite met zijn impulsregulatie en kan gevolgen van zijn keuzes en gedragingen slecht overzien. Volgens de psycholoog waren alle stoornissen in meer of mindere mate aanwezig ten tijde van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten en hebben de gedragingen van verdachte beïnvloed. De psycholoog adviseert daarom het onder die feiten ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De kans op herhaling van gewelddadig gedrag wordt door de psycholoog hoog ingeschat als verdachte niet beter leert omgaan met zijn emoties. Verdachte heeft regelmatig frustraties en er gebeurt veel in zijn leven. Hij heeft onvoldoende geleerd om hier goede coping vaardigheden en beheersingsvaardigheden tegenover te zetten. In de persoonlijkheid van verdachte zijn op dit moment niet veel beschermende factoren te vinden. Hij denkt en vindt dat hij in zijn recht staat om zo te handelen. Het is volgens de psycholoog van belang dat verdachte emotie- en agressieregulatiebehandeling krijgt, waarmee hij leert op een betere manier met zijn frustraties, spanningen en emoties om te gaan. Hierdoor kan hij beter zijn impulsen leren beheersen en ook betere coping vaardigheden aanleren, zodat hij op een andere, minder beschadigende manier met stressvolle situaties leert omgaan. De psycholoog komt dan ook tot de conclusie dat verdachte behandeld moet worden in een klinische setting. Dit zou volgens haar kunnen plaatsvinden binnen een kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk straf.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de rapporten van de reclassering van 12 april 2021 en 11 augustus 2021, en van hetgeen mevrouw [A] , medewerker [instelling] , ter terechtzitting over verdachte heeft verklaard.
Uit het rapport van de reclassering van 11 augustus 2021 blijkt dat verdachte veelvuldig zeer agressief is geweest tegenover de betrokken hulpverleners en toezichthouder. Door de niet meewerkende en agressieve houding van verdachte tijdens het schorsingstoezicht hebben er dan ook geen succesvolle recidive beperkende interventies plaatsgevonden. De kans op recidive is daarom ongewijzigd en onverminderd hoog. De reclassering is van mening dat een nieuw op te leggen toezicht niet uitvoerbaar is. De reclassering adviseert aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Conclusie
De rechtbank is met de psycholoog van oordeel dat verdachte zijn problematiek ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten aan de orde was en dat dit de gedragskeuzes van verdachte op dat moment heeft beïnvloed. Hoewel de psycholoog zich alleen heeft uitgelaten over de onder 1 t/m 4 ten laste gelegde feiten, ziet de rechtbank – gelet op de onderbouwing van de psycholoog in haar rapportage – reden om aan te nemen dat verdachtes problematiek ook ten tijde van het onder 5 tenlastegelegde aanwezig was en dat dit zijn gedragskeuzes op dat moment heeft beïnvloed. De rechtbank concludeert daarom dat alle strafbare feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en vergelding, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten waarvan meerdere tegen politieagenten gericht. Eén van die strafbare feiten betreft een poging tot zware mishandeling jegens een politieagent. Bij een zware mishandeling met behulp van een wapen (de rechtbank beschouwt de ladder als wapen) met zeer zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, zou volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting die zijn vastgesteld in het binnen de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden kunnen zijn. Nu het hier een poging betreft zou dat op negen maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf kunnen uitkomen. Kijkend naar dat oriëntatiepunt en de andere strafbare feiten waar verdachte zich schuldig aan heeft gemaakt, zou wat de rechtbank betreft in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de tien en twaalf maanden gepast zijn. De rechtbank houdt er echter ook rekening mee dat de strafbare feiten verdachte verminderd kunnen worden toegerekend. De oriëntatiepunten voor bedreiging en belediging gaan uit van de oplegging van een geldboete. De rechtbank weegt echter in strafverzwarende zin mee dat de feiten zijn gepleegd tegen politieagenten. Gelet op voornoemde omstandigheden, is de in de oriëntatiepunten genoemde geldboete als strafmodaliteit niet aan de orde. De rechtbank overweegt dat voor de bewezen verklaarde vernieling en belaging geen landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn opgesteld. Daarom heeft de rechtbank bij het bepalen van de straffen voor deze bewezen verklaarde feiten met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
Alles afwegende komt de rechtbank tot een andere straf dan de officier van justitie en acht zij een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
De rechtbank zal daarvan drie maanden in voorwaardelijke vorm op te leggen, bij wijze van stok achter de deur voor verdachte om niet opnieuw de fout in te gaan. De rechtbank zal daaraan een proeftijd van drie jaren verbinden, vanwege de problematiek van verdachte. De rechtbank zal verder alleen een contactverbod met de moeder van verdachte, [slachtoffer 3] , als bijzondere voorwaarde opleggen. De reclassering en de rechtbank hebben verdachte tijdens verschillende schorsingen van de voorlopige hechtenis meerdere kansen gegeven om de aangeboden hulp, onder andere voor zijn verslavingsproblematiek, aan te grijpen. Dit heeft verdachte niet gedaan en heeft er laatstelijk toe geleid dat verdachte binnen twee dagen is weggelopen bij de detox-kliniek. De reclassering heeft daarnaast aangegeven dat zij vanwege de niet-meewerkende en zeer agressieve houding van verdachte geen mogelijkheden meer ziet voor interventies en daarom adviseert geen bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank volgt de reclassering hierin.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Gelet op het gedrag van verdachte jegens aangeefster [slachtoffer 2] , de duur en intensiteit van de belaging en ter voorkoming van toekomstige strafbare feiten, ziet de rechtbank aanleiding om de volgende vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr aan verdachte op te leggen:
- een contactverbod met [slachtoffer 2] .
De rechtbank zal deze vrijheidsbeperkende maatregel opleggen voor de duur van drie jaren. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat voor iedere keer dat verdachte dit contactverbod overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zeven dagen, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft strafbare feiten gepleegd die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van
personen. De deskundigen hebben de kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen en gewelddadig gedrag zal vertonen, ingeschat op hoog. De rechtbank neemt die conclusie over en is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Om die reden beveelt de rechtbank dat de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 45, 57, 266, 267, 285, 285b, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte gedurende de proeftijd:
 op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 3] , geboren op 6 augustus 1949, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht; de politie en het Openbaar Ministerie worden belast met het toezicht op de naleving van deze voorwaarde;
- legt aan verdachte op de
maatregelop grond van
artikel 38vvan het
Wetboek van Strafrechtstrekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van
3 (drie)jaren;
- beveelt dat verdachte:
 zich onthoudt van contact met [slachtoffer 2] , geboren op [1982] te [geboorteplaats] ;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel (telkens) wordt vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met een totale duur van maximaal van 6 (zes) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en H.B.W. Beekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.Z. Turan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 september 2021.
Mrs. H.B.W. Beekman en S.Z. Turan zijn buiten staat deze uitspraak mee te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
ten aanzien van parketnummer 16/279344-20:
1
hij op of omstreeks 3 november 2020 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk één of meerdere ruiten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2
hij op of omstreeks 3 november 2020 te [plaats] , meermalen, althans eenmaal, opzettelijk
meerdere ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] , agent(en) van politie Eenheid Midden-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "vuile kankerhoer", en/of "ik neuk jullie", en/of "stelletje nazi's" en/of "ik neuk je moeder en zus" en/of "stelletje kankerlijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3
hij op of omstreeks 3 november 2020 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voornoemd oogmerk, een houten ladder in de richting van die [verbalisant 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 november 2020 te [plaats] , [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een houten ladder in de richting van die [verbalisant 2] te gooien;
4
hij in of omstreeks de periode van 3 september 2020 tot en met 3 november 2020 te [plaats] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] , door veelvuldig naar die [slachtoffer 2] te bellen en/of te sms'en, met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
ten aanzien van parketnummer 16/228097-20:
hij in of omstreeks 09 september 2020 te [plaats] [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Je moet maar kapot gaan en wel direct nu. Ik maak je kapot! Ik ga iemand vermoorden vanavond!" en/of "dat hij haar kapot ging maken" en/of "dat er vandaag iemand dood ging", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 november 2020, genummerd PL0900-2020359996, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 96. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 27-32.
3.Pagina’s 39-41.
4.Pagina’s 42 en 43.
5.Pagina’s 11-13.
6.Pagina’s 52-78.
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 september 2020, genummerd PL0900-2020294402, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 30. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
8.Pagina’s 3-6.