Op 14 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer UTR 20/2991. Deze uitspraak betreft het beroep dat eiser(es) op 14 augustus 2020 heeft ingediend. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat het griffierecht niet (op tijd) is betaald. Volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verplicht om griffierecht te betalen bij het indienen van een beroep. In dit geval bedroeg het griffierecht € 48,-. De rechtbank heeft eiser(es) op 17 oktober 2020 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen vier weken betaald moest worden. Aangezien het bedrag niet op tijd is ontvangen en eiser(es) geen geldige reden heeft gegeven voor deze vertraging, is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54 van de Awb. Daarnaast heeft eiser(es) verzuimd om een kopie van de uitspraak op bezwaar in te dienen, wat ook bijdroeg aan de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep niet inhoudelijk kan worden behandeld en er is geen sprake van een vergoeding van proceskosten. De beslissing is genomen door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.