ECLI:NL:RBMNE:2021:428

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/1640
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.A.A.M. Mijland, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat haar WW-uitkering niet werd uitbetaald omdat zij verwijtbaar werkloos zou zijn. Na een tussenuitspraak van de rechtbank op 1 december 2020, heeft verweerder op 22 december 2020 het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond verklaard en meegedeeld dat de WW-uitkering per 13 december 2019 zal worden uitbetaald. Hierdoor heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft hem veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 1.068,-. Dit bedrag is berekend op basis van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met inachtneming van de punten en de waarde per punt zoals vastgelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier mr. J.P. Brand, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1640

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. D.A.A.M. Mijland),

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: F.A.M. Delfgaauw).

Procesverloop

Bij besluit van 25 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij per 13 december 2019 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze niet wordt uitbetaald omdat eiseres verwijtbaar werkloos is.
Bij besluit van 18 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft met behulp van Skype plaatsgevonden op 4 november 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Op 1 december 2020 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan.
Op 22 december 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard en meegedeeld dat de WW-uitkering van eiseres zal worden uitbetaald per
13 december 2019.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij bereid is de proceskosten en het griffierecht te vergoeden.
Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
3. Omdat verweerder het bezwaar van eiseres alsnog gegrond heeft verklaard bij besluit van 22 december 2020 en is overgegaan tot uitbetaling van de WW-uitkering is verweerder naar het oordeel van de rechtbank tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster. Het verzoek wordt daarom als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- met een wegingsfactor 1).
4. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.