ECLI:NL:RBMNE:2021:4277

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
UTR 20/3935
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die als beveiliger werkte, had zich op 23 februari 2018 ziek gemeld en na afloop van de Ziektewet-uitkering een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had de aanvraag afgewezen omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, met een percentage van 17,28% na onderzoek door verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting die via Skype plaatsvond op 28 april 2021. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn echtgenote, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft beoordeeld of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht op 17,28% heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid en begrijpelijkheid. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die de beoordeling van het Uwv in twijfel trekt.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv zich terecht heeft gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsartsen en dat de arbeidskundige beoordeling ook juist is. Eiser heeft niet aangetoond dat hij meer beperkt is dan vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het Uwv om de WIA-aanvraag af te wijzen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3935

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1.1
Eiser werkte als beveiliger bij [werkgever] voor gemiddeld 32,46 uur per week. Op 23 februari 2018 heeft hij zich ziek gemeld voor dit werk in verband met diverse gezondheidsklachten. Het Uwv heeft toen aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) toegekend. Deze uitkering is na het verstrijken van de wachttijd van 104 weken beëindigd. Voordat de ZW-uitkering werd beëindigd in verband met het bereiken van het einde van de wachttijd heeft eiser op 26 november 2019 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Om hiervoor in aanmerking te komen moet vast komen staan dat eiser per 21 februari 2020 voor 35% of meer, arbeidsongeschikt is.
1.2
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft onderzoek gedaan en de beperkingen van eiser vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft het maatmaninkomen van eiser vastgesteld. Dat is het inkomen dat eiser had voordat hij ziek werd. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige drie functies geselecteerd die eiser volgens hem, ondanks zijn beperkingen, nog kan doen. Door het uurloon in de middelste functie te vergelijken met het maatmanloon heeft de arbeidsdeskundige berekend dat eiser voor 16,74% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage minder is dan 35% heeft het Uwv eisers aanvraag om een WIA-uitkering in het primaire besluit van 11 februari 2020 afgewezen.
1.3
Eiser heeft tegen de weigering van zijn WIA-uitkering bezwaar gemaakt. In bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser. Wel heeft hij de toelichting ‘incidenteel mogelijk’ bij de items 4.14.1, 5.5.0 en 5.6.0 verwijderd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een van de geduide functies binnen de SBC-code 315133 ‘Administratief medewerker’ laten vervallen omdat eiser niet aan de gevraagde beroepservaring voldoet. Binnen dezelfde SBC-code kon door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wel een andere passende functie worden geduid. Vervolgens concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat eiser op basis van de geselecteerde functies 17,28% arbeidsongeschikt is. Met de beslissing op bezwaar van 28 september 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv daarom de weigering van de WIA-uitkering in stand gelaten.
1.4
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het beroep van eiser is door de rechtbank behandeld op de zitting van 28 april 2021 die via Skype heeft plaatsgevonden. Eiser was bij de zitting aanwezig, bijgestaan door zijn echtgenote. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit, omdat hij vindt dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid onjuist is vastgesteld. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op 17,28%. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 21 februari 2020 (de datum per einde wachttijd).

Beoordeling van het geschil

Toetsingskader van de rechtbank
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet de eisende partij dan wel aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de medische rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om echter voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk. Dat betekent dat hoe eiser zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Voldoet de beoordeling van het Uwv aan de voorwaarden?
4. De rechtbank vindt dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv voldoen aan de hiervoor genoemde voorwaarden. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien tijdens het spreekuur en heeft zich een indruk gevormd van de psychische en lichamelijke toestand van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was aanwezig bij de hoorzitting en heeft eiser toen gezien. Eiser is daarbij niet lichamelijk onderzocht omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had over de lichamelijke belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich een adequaat beeld kunnen vormen van de gezondheidssituatie van eiser. Hiertoe heeft hij de dossiergegevens bestudeerd, het bewegingspatroon van eiser bekeken en zich een indruk gevormd van de psyche van eiser. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door eiser in bezwaar ingediende medische informatie kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. De medische beoordeling voldoet daarmee aan de voorwaarden. Dit betekent dat het Uwv zich bij het bestreden besluit mocht baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen.
Is de medische beoordeling juist?
5. Eiser is het niet eens met de medische beoordeling van het Uwv. Hij vindt dat hij meer gezondheidsklachten heeft dan dat de verzekeringsartsen bij hun beoordeling hebben vastgesteld. Eiser wijst er op dat hij naast zijn lichamelijk klachten ook psychische klachten heeft waarvoor hij onder behandeling is. Daarnaast volgt eiser diverse andere behandelingen waarvoor hij wekelijks afspraken heeft met verschillende behandelaren. Eiser wijst erop dat hij bij de eerstejaars ziektewet-beoordeling nog niet in staat was om te werken en dat zijn situatie sindsdien niet verbeterd is. Tot slot ervaart eiser veel druk door het Uwv wat zijn herstel niet bevordert.
6.1
De rechtbank twijfelt niet aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. In bezwaar heeft eiser medische informatie overgelegd waaronder een medicatieoverzicht en de weergave van een intakegesprek bij de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie gezien en bij zijn beoordeling betrokken. Desondanks zag hij geen aanleiding om de belastbaarheid van eiser in de FML te wijzigen. In de FML zijn in verband met de psychische klachten van eiser diverse beperkingen aangenomen in de rubrieken ‘persoonlijk- en sociaal functioneren’. Daarnaast zijn er diverse beperkingen aangenomen in de rubrieken ‘dynamische en statische houdingen’ in verband met de lichamelijke klachten van eiser. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er in de FML al forse beperkingen aangenomen die passen bij de lichamelijk en psychische klachten van eiser. De rechtbank kan deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. In beroep heeft eiser zijn standpunt dat hij meer beperkt is niet onderbouwd met nieuwe medische informatie. Eiser heeft daarmee geen twijfel gezaaid over de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van het Uwv. Hoe eiser zich voelt of dat er volgens eiser weinig is verbeterd ten opzichte van de eerstejaars ziektewet-beoordeling is daarvoor onvoldoende. De beoordeling in deze procedure staat namelijk helemaal op zichzelf.
6.2
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat er voor hem een urenbeperking moet worden aangenomen omdat hij door het volgen van diverse behandelingen minder beschikbaar is om te werken. Eiser heeft zijn stelling dat hij veel behandelingen volgt in beroep niet met medische informatie onderbouwd. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen of sprake is van medisch erkende behandelingen en voor hoeveel uur per week eiser deze behandelingen volgt. Bovendien blijkt uit zijn rapport dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend was met het feit dat eiser contact had met diverse behandelaren, maar desondanks heeft hij geen aanleiding gezien om daarvoor een urenbeperking aan te nemen voor eiser. De enkele stelling van eiser in beroep dat hij verminderd beschikbaar is om te werken, is onvoldoende om tot andere inzichten te komen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
7. Eiser heeft tegen de arbeidskundige beoordeling aangevoerd dat hij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen door de klachten die hij ervaart als gevolg van zijn psoriasis en hernia. Volgens eiser kan hij niet langer dan drie uur achter elkaar schoenen dragen en heeft hij dezelfde klachten als hij alleen sokken draagt. Eiser vraagt zich daarom af hoe hij in staat kan worden geacht om de geselecteerde functies uit te voeren.
8. De rechtbank twijfelt evenmin aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling. Zowel de primaire arbeidsdeskundige als de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben overleg gehad met de verzekeringsarts over de geschiktheid van de geselecteerde functies. Uit dat overleg is naar voren gekomen dat er geen medische redenen zijn die er op wijzen dat eiser door zijn psoriasis tijdens werktijd geen ruime schoenen of ruim zittende katoenen sloffen kan dragen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert daarom dat de geselecteerde functies voor eiser geschikt zijn. De rechtbank kan dit volgen. Daarbij speelt een rol dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd heeft toegelicht waarom de geselecteerde functies geschikt zijn voor eiser en dat eiser in beroep niet nader heeft onderbouwd waarom hij deze functies gelet op zijn klachten niet kan uitoefenen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

9. Uit deze uitspraak volgt dat het onderzoek door zorgvuldig is uitgevoerd en dat het Uwv zich voor zijn beoordeling mocht baseren op de rapporten van zijn verzekeringsartsen. Eiser heeft in beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht waarmee hij twijfel heeft gezaaid over de juistheid van de beoordeling van het Uwv. Uit het arbeidskundig onderzoek volgt vervolgens dat eiser 17,28% arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat het Uwv de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering terecht heeft afgewezen.
10. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.