ECLI:NL:RBMNE:2021:4272

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
UTR 21/484
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van invorderingsbevoegdheid van het college bij dwangsommen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad. Eiseres is eigenaar van twee panden en heeft in het verleden een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van deze panden voor kamerverhuur. Het college heeft op 24 juli 2019 een last onder dwangsom opgelegd, waarbij eiseres werd gelast om de kamerverhuur te staken. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft de bezwaren ongegrond verklaard in een besluit van 4 januari 2021.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat de invorderingsbevoegdheid van het college is verjaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de invorderingsbesluiten van 14 november 2019 en 3 december 2019 niet tijdig zijn genomen, aangezien de verjaringstermijn van één jaar was verstreken. De rechtbank oordeelt dat het college niet heeft kunnen aantonen dat er stuitende handelingen zijn verricht die de verjaring zouden hebben opgeschort. De rechtbank concludeert dat de invorderingsbevoegdheid van het college ten tijde van het bestreden besluit was verjaard.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de bezwaren tegen de invorderingsbesluiten niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/484

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. Bolier),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. F.P. Doting).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam derde-partij] , te [woonplaats] .

Inleiding

1. Eiseres is eigenaar van de panden [straatnaam] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] te [plaatsnaam] (de panden). Op 29 januari 2019 heeft de toezichthouder van het college een controle uitgevoerd in de panden. Met een brief van 13 maart 2019 heeft het college aan eiseres meegedeeld dat hij het voornemen heeft om aan haar een last onder dwangsom op te leggen.
2. Na controles van de toezichthouder op 26 februari 2019 en 23 juli 2019 heeft het college
met een besluit van 24 juli 2019 aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd voor het, in strijd met het bestemmingsplan [.] en een op 11 oktober 2001 verleende omgevingsvergunning, gebruiken van de panden voor kamerverhuur/kamerbewoning. Eiseres is gelast om binnen een termijn van zes weken, met ingang van de dag na de verzending van het besluit, de kamerverhuur/kamerbewoning te (laten) staken en gestaakt te (laten) houden. Als eiseres niet tijdig aan de last voldoet, verbeurt zij per week of gedeelte daarvan een dwangsom van € 2.000,-, met een maximum van € 20.000,-.
3. Bij besluit van 31 juli 2019 heeft het college de begunstigingstermijn van het besluit van 24 juli 2019 verlengd tot 6 weken na beslissing op de door eiseres ingediende aanvraag om omgevingsvergunning. Op 9 augustus 2019 is de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
4. Na controles van de toezichthouder op 2 en 7 oktober 2019 heeft het college bij brief
van 15 oktober 2019 aan eiseres het voornemen tot invordering van € 6.000,-, aan verbeurde dwangsommen over de weken 21 september 2019 tot en met 5 oktober 2019 aangekondigd. Eiseres heeft daartegen een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 14 november 2019 heeft het college € 6.000,- aan verbeurde dwangsommen
ingevorderd.
5. Op 4 november 2019 heeft opnieuw een controle plaatsgevonden door de
toezichthouder. Bij brief van 14 november 2019 heeft het college aan eiseres het voornemen
tot invordering van € 8.000,-, aan verbeurde dwangsommen over de weken 12 oktober 2019 tot en met 2 november 2019 aangekondigd. Bij besluit van 3 december 2019 heeft het college € 8.000,- aan verbeurde dwangsommen ingevorderd.
6. Bij besluit van 4 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 14 november 2019 en 3 december 2019 ongegrond verklaard.
7. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
8. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2021. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

Het geschil
10. Het geschil gaat over de invordering van in totaal € 14.000,- aan verbeurde dwangsommen omdat eiseres niet heeft voldaan aan een opgelegde last onder dwangsom.
Is de invorderingsbevoegdheid van het college verjaard
11. Op grond van artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de invorderingsbevoegdheid van het college is verjaard. De invorderingsbesluiten van 14 november 2019 en 3 december 2019 noch de facturen van 19 november 2019 en 4 december 2019 hebben stuitende werking. Het college heeft pas op 11 maart 2021 een aanmaning aan eiseres verzonden. De door het college genoemde aanmaningen van 27 oktober 2019 zijn niet overgelegd en eiseres kent deze niet.
13. Volgens het college zijn er op 27 oktober 2020 aanmaningen naar eiseres verstuurd vanuit het financiële systeem van de gemeente. Een geautomatiseerd financieel (post)systeem vormt voldoende grondslag voor het aannemen van de verzending van aanmaningen naar het juiste adres, aldus het college.
14. De rechtbank overweegt dat de begunstigingstermijn eindigde op 20 september 2019. Dit volgt uit het besluit van 31 juli 2019 waarbij de begunstigingstermijn is verlengd tot
6 weken na beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning en het besluit van 9 augustus 2019 waarbij de gevraagde omgevingsvergunning is verleend. De verschillende dwangsommen zijn daarna van rechtswege wekelijks verbeurd, voor het laatst op 2 november 2019.
15. Op 10 maart 2021 heeft het college eiseres aangemaand. Gelet op de verjaringstermijn van één jaar was de invorderingsbevoegdheid van het college op dat moment verjaard.
16. De enige andere mogelijke stuitingshandelingen zijn de door het college gestelde aanmaningen van 27 oktober 2020. Het is immers vaste rechtspraak dat een invorderingsbesluit geen stuitingshandeling is. Het college heeft van deze aanmaningen geen afschrift overgelegd. Als de rechtbank al aanneemt dat deze aanmaningen zijn verzonden, dan kan niet worden vastgesteld dat die aanmaningen voldoen aan de eisen die artikel 4:112, derde lid, van de Awb daaraan stelt. Naar het oordeel van de rechtbank komt het voor rekening en risico van het college dat niet kan worden gecontroleerd en vastgesteld dat de verjaring op juiste wijze is gestuit.
Conclusie
17. De conclusie is dat de invorderingsbevoegdheid van het college ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was verjaard.
18. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door de bezwaren tegen de invorderingsbesluiten van 14 november 2019 en 3 december 2019 niet-ontvankelijk te verklaren omdat eiseres daarbij geen procesbelang meer had.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
20. Ook veroordeelt de rechtbank het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart de bezwaren tegen de besluiten van 14 november 2019 en 3 december 2019 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden.
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.