Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2021 in de zaak tussen
handelend onder de naam [naam] ,te [vestigingsplaats] , eiser
Rechtbank Midden-Nederland
Op 1 september 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en een eiser, handelend onder de naam [naam], die een lunchroom exploiteert. De zaak betreft een bestuurlijke boete van €8.750,- die aan de eiser is opgelegd wegens overtredingen van artikel 7a, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). De boete is opgelegd na een inspectie op 29 mei 2019, waarbij is vastgesteld dat de eiser het minimumloon aan 22 werknemers contant heeft uitbetaald, in plaats van giraal, wat in strijd is met de wet. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 18 augustus 2021 behandeld. Eiser voerde aan dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid, omdat hij contante betalingen had gedaan op verzoek van werknemers die geen bankrekening hadden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser als werkgever verantwoordelijk is voor het naleven van de wettelijke verplichtingen en dat zijn onwetendheid over de gevolgen van zijn handelen niet kan leiden tot vermindering van de boete. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete in verhouding staat tot de ernst van de overtredingen en dat er geen reden was om de boete te matigen, ondanks de financiële situatie van eiser, die door de coronacrisis was verslechterd.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en merkte op dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.