4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Aangever heeft verklaard dat hij op 5 januari 2020 na afloop van het bowlen wilde afrekenen bij de kassa van [naam] in Maarssen.Dader 1 kwam naar hem toe.
Hij zag en voelde dat dader 1 met zijn platte hand tegen zijn borst duwde. Hij duwde dader 1 weg. Hij zag dat er daarna twee jongens op hem afkwamen. Dit was dader 1 samen met dader 2. Hij zag en voelde dat dader 2 hem bij zijn trui vastpakte ter hoogte van zijn borst. Hierdoor scheurde zijn trui. Hij pakte dader 2 in een soort klem vast zodat hij hem onder controle kon houden. Dader 1 begon hem met zijn vuisten te slaan. Hij voelde dat dader 1 hem sloeg tegen alles waar hij hem raken kon, vooral tegen zijn hoofd. In zijn beleving had hij dader 2 continu vastgehouden. Inmiddels was er nog een jongen bijgekomen, dader 3, die ook begon te slaan. Hoe zij daar beland zijn weet hij niet, maar op een bepaald moment stonden zij bij de garderobe. In de garderobe was hij op de grond geraakt met dader 2. Hij lag bovenop dader 2. Ondertussen werd hij door dader 1 en dader 3 geschopt en gestompt. Hij kreeg veel schoppen tegen zijn hoofd. Hij had dader 2 die bovenop hem lag naast zijn hoofd geklemd.
Hij werd continu geschopt tegen de rechterkant van zijn hoofd en tegen de rest van zijn lichaam.Hij probeerde op een bepaald moment op te staan. Hij liet dader 2 los.
Hij zag en voelde dat dader 3 hem een nekklem gaf en hem meetrok richting de wc's.Aangever heeft verklaard dat dader 1 een overhemd droeg en dat dader 3 een oranje hoody droeg en een petje achterstevoren op zijn hoofd had.
Aangever heeft ten gevolge van het geweld diverse letsels opgelopen, waaronder een bloedneus, een rood en opgezwollen rechter oog, een dikke pijnlijke rechter kaak en (schaaf) verwondingen boven en onder zijn rechter oog en op zijn neus, alsmede verwondingen in zijn rechterzij.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat een jongen in een blauwe blouse aangever met een vlakke hand op de borst sloeg. Aangever schrok daarvan en gaf die jongen een zet met twee handen. De jongen met de blauwe blouse vloog aangever vervolgens direct aan. Een jongen in een oranje trui en met een donkerkleurig petje achterstevoren op zijn hoofd kwam de bowling weer inlopen. Deze jongen begon direct mee te vechten. Op een gegeven moment stond aangever weer op. De jongen in de oranje trui pakte aangever vervolgens in een nekklem en sleepte hem mee.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte (1), gekleed in een lichtblauw overhemd, aangever met zijn vlakke hand een tik op zijn schouder gaf, waarna aangever verdachte (1)weg duwde. Getuige heeft gezien dat aangever is gestompt en, toen hij op de grond lag, is getrapt door de jongens die om hem heen stonden, te weten (zo begrijpt de rechtbank de verklaring van getuige [getuige 3] ) in elk geval door de jongen in het blauwe overhemd en een jongen met een pet achterstevoren op zijn hoofd.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte aangever een tik op de arm gaf, waarop aangever hem een duw gaf. Ook zag hij dat de jongen die door verdachte werd mishandeld samen met nog een andere jongen op de grond lag. Hij zag dat verdachte dejongen die mishandeld werd, een trap op zijn hoofd wilde geven. Hij kon niet zien of deze trap raak was.Verdachte droeg een lichtblauw overhemd. De jongen die bij de groep van verdachte hoorde en ook betrokken was bij de vechtpartij, droeg een roze hoody en had een pet achterstevoren op zijn hoofd.
Door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn de beelden van de geweldpleging in de [naam] bekeken. De verbalisanten constateren dat de persoon in een lichtroze hoody en een donkerblauwe pet achterstevoren op zijn hoofd medeverdachte [medeverdachte 1] is en dat de persoon met een lichtblauwe blouse verdachte is.
De verbalisanten namen op de camerabeelden het volgende waar:
- 02:05:16 uur: verdachte geeft aangever met de vlakke hand een tik op de rechterschouder;
- nadat aangever met beide handen verdachte een duw ter hoogte van zijn borst heeft gegeven, stormt verdachte op aangever af;
- in de daarop volgende seconden zijn zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] herhaaldelijk kort in beeld;
- 02:05:38 uur: medeverdachte [medeverdachte 1] staat tussen de personen in de groep. Zijn binnenkomst is op de beelden niet te zien;
- medeverdachte [medeverdachte 1] pakt een persoon in de groep vast met zijn armen, waarna hij buiten beeld verdwijnt;
- 02:05:46 uur: verdachte maakt met zijn rechterarm een slaande beweging;
- 02:06:36 uur: medeverdachte [medeverdachte 1] houdt een persoon vast om zijn nek met zijn arm;
- medeverdachte [medeverdachte 1] trekt deze persoon mee naar de linkerzijde van de Bowling Baan, waar kapstokken hangen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij de man (de rechtbank begrijpt: aangever) had vastgepakt om mee te nemen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever als eerste heeft geduwd. Hij heeft aangever in het gezicht geslagen en, terwijl aangever op de grond lag, een duw met zijn voet gegeven.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af dat:
- naast aangever drie personen bij het incident in de [naam] betrokken waren, te weten verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ;
- verdachte de confrontatie met aangever is aangegaan;
- medeverdachte [medeverdachte 2] de tweede verdachte was die zich in de confrontatie mengde;
- medeverdachte [medeverdachte 1] de derde persoon was die zich in de confrontatie mengde.
Op grond van de aangifte, alsmede de getuigenverklaringen en de uitgekeken camerabeelden, gaat de rechtbank ervan uit dat medeverdachte [medeverdachte 1] pas nadat verdachte aangever tegen zijn borst of schouder had geduwd of geslagen, en medeverdachte [medeverdachte 2] aangever bij zijn trui had vastgepakt, het bowlingcentrum was binnen gekomen.
De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen niet uitsluiten dat medeverdachte [medeverdachte 2] met het vastpakken van aangever bij zijn trui de situatie heeft willen de-escaleren. In dat verband acht de rechtbank mede van belang dat medeverdachte [medeverdachte 2] blijkens de uitgekeken camerabeelden al eerder had geprobeerd om verdachte uit het bowlingcentrum mee naar buiten te krijgen. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat medeverdachte [medeverdachte 2] opzet had op het (mede)plegen van geweld tegen aangever.
Nu niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] opzet had op het (mede)plegen van geweld tegen aangever en medeverdachte [medeverdachte 1] het bowlingcentrum pas binnenkwam toen verdachte aangever al tegen zijn schouder of arm had geduwd of geslagen, is de rechtbank van oordeel dat wat betreft deze (gewelds)handelingen geen sprake was van geweld in vereniging, en daarmee niet van openlijke geweldpleging.
Aangever verklaart dat hij vanaf het moment dat verdachte 3 is gearriveerd, door verdachte 1 en verdachte 3 tegen zijn lichaam en hoofd is geslagen en geschopt. Ook verklaart aangever dat verdachte 3 hem op een gegeven moment in een nekklem heeft vastgepakt en heeft meegesleept. Uit de door de aangever opgegeven signalementen leidt de rechtbank af, mede ook in het licht van de andere bewijsmiddelen, dat verdachte 1 verdachte is en verdachte 3 medeverdachte [medeverdachte 1] .
De verklaring van aangever dat hij tegen zijn lichaam en hoofd is geslagen en geschopt en in een nekklem is vastgepakt en is meegesleept, vindt steun in de letsels en verwondingen aan zijn gezicht, hoofd en lichaam alsmede in de verklaringen van de getuigen en de uitgekeken camerabeelden.
- Getuige [getuige 2] heeft gezien dat een jongen in een oranje trui en met een donkerkleurig petje achterstevoren op zijn hoofd het bowlingcentrum weer binnenkwam en direct (naar de rechtbank begrijpt) met een jongen in een blauwe blouse begon mee te vechten. De jongen in de oranje trui pakte even later aangever in een nekklem en sleepte hem weg. Uit de door de getuige opgegeven signalementen en de overige bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat waar getuige [getuige 2] spreekt over een jongen in een blauwe blouse, zij het heeft over verdachte, en dat waar zij spreekt over een jongen in een oranje trui met een donkerkleurig petje achterstevoren op zijn hoofd, zij medeverdachte [medeverdachte 1] bedoelt.
- Getuige [getuige 3] heeft gezien dat aangever is gestompt en, toen hij op de grond lag, is getrapt door (in elk geval) een jongen in een blauw overhemd en een jongen met een pet achterstevoren op zijn hoofd. Mede gelet op de andere bewijsmiddelen, gaat de rechtbank ervan uit dat getuige [getuige 3] het hier achtereenvolgens heeft over verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
- Getuige [getuige 1] heeft gezien dat aangever door verdachte werd mishandeld en dat verdachte aangever een trap op zijn hoofd wilde geven.
- Voorts volgt uit de beelden dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich op een gegeven moment bij verdachte heeft gevoegd, waarbij verdachte slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van een persoon (de rechtbank neemt aan: aangever), waarna te zien is dat medeverdachte [medeverdachte 1] aangever bij zijn nek beetpakte en meesleepte.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bovenstaande vaststaat dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] een significante en wezenlijke bijdrage aan het tegen aangever gebruikte geweld hebben geleverd, dat bestond in het meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam slaan en/of te stompen en/of te schoppen en het aanleggen van een nekklem.
De rechtbank acht het ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Het door de raadsvrouw gevoerde verweer wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal, zoals hiervoor al is overwogen, verdachte vrijspreken van de tweede ten laste gelegde geweldshandeling (het al dan niet met kracht vastpakken bij de trui), omdat niet kan worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 2] met het vastpakken van aangever bij de trui opzet had op het (mede)plegen van geweld. Ook zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de eerste ten laste gelegde geweldshandeling (het tegen de borst/schouder duwen en/of slaan), omdat medeverdachte [medeverdachte 1] op dat moment nog niet was gearriveerd en de rechtbank er, mede gelet op het hiervoor overwogene, van uitgaat dat verdachte op dat moment in zijn eentje geweld gebruikte tegen aangever. Voorts zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de derde (het naar achter trekken), de vierde (het in het oog prikken), de zevende (het meermalen tegen de grond aan duwen) en de achtste (het met een highkick tegen het hoofd schoppen) ten laste gelegde geweldshandeling. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een bewezenverklaring van deze geweldshandelingen.