ECLI:NL:RBMNE:2021:42

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
16/050661-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld in een bowlingcentrum met meerdere verdachten

Op 12 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 januari 2020 in Maarssen openlijk geweld heeft gepleegd tegen een aangever in een bowlingcentrum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, de aangever heeft mishandeld door hem meermalen te slaan en te schoppen, wat resulteerde in diverse letsels. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren. De rechtbank heeft de medeverdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde geweldshandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had op het plegen van geweld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor een deel toegewezen, maar niet-ontvankelijk verklaard voor de schade aan de trui, omdat de verdachte en medeverdachten op dat punt zijn vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte ook hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die in totaal € 1.076,67 bedraagt, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/050661-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [1989] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[woonplaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. van Haaren-Paulus en van hetgeen verdachte en mr. D. Schaddelee, advocaat te Breukelen, alsmede hetgeen [A] , medewerker slachtofferhulp, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 5 januari 2020 in Maarssen, samen met anderen, in de [naam] openlijk geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van de derde en achtste geweldshandeling zoals ten laste gelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het openlijk in vereniging plegen van geweld gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van de vierde (het in het oog prikken), de vijfde (schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam) en de achtste (met een high kick tegen het hoofd te schoppen) ten laste gelegde geweldshandeling. Verdachte ontkent aangever te hebben geschopt of getrapt. Deze verklaring van verdachte vindt steun in het dossier. Getuige [getuige 1] ziet een trappende beweging, maar spreekt niet van een rake trap. Op de camerabeelden zijn enkel slaande bewegingen te zien en geen trappende bewegingen. Voorts zou er, indien er tegen het hoofd getrapt zou zijn, op zijn minst meer letsel te verwachten zijn, zoals breuken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangever heeft verklaard dat hij op 5 januari 2020 na afloop van het bowlen wilde afrekenen bij de kassa van [naam] in Maarssen. [2] Dader 1 kwam naar hem toe.
Hij zag en voelde dat dader 1 met zijn platte hand tegen zijn borst duwde. Hij duwde dader 1 weg. Hij zag dat er daarna twee jongens op hem afkwamen. Dit was dader 1 samen met dader 2. Hij zag en voelde dat dader 2 hem bij zijn trui vastpakte ter hoogte van zijn borst. Hierdoor scheurde zijn trui. Hij pakte dader 2 in een soort klem vast zodat hij hem onder controle kon houden. Dader 1 begon hem met zijn vuisten te slaan. Hij voelde dat dader 1 hem sloeg tegen alles waar hij hem raken kon, vooral tegen zijn hoofd. In zijn beleving had hij dader 2 continu vastgehouden. Inmiddels was er nog een jongen bijgekomen, dader 3, die ook begon te slaan. Hoe zij daar beland zijn weet hij niet, maar op een bepaald moment stonden zij bij de garderobe. In de garderobe was hij op de grond geraakt met dader 2. Hij lag bovenop dader 2. Ondertussen werd hij door dader 1 en dader 3 geschopt en gestompt. Hij kreeg veel schoppen tegen zijn hoofd. Hij had dader 2 die bovenop hem lag naast zijn hoofd geklemd.
Hij werd continu geschopt tegen de rechterkant van zijn hoofd en tegen de rest van zijn lichaam. [3] Hij probeerde op een bepaald moment op te staan. Hij liet dader 2 los.
Hij zag en voelde dat dader 3 hem een nekklem gaf en hem meetrok richting de wc's. [4] Aangever heeft verklaard dat dader 1 een overhemd droeg en dat dader 3 een oranje hoody droeg en een petje achterstevoren op zijn hoofd had.
Aangever heeft ten gevolge van het geweld diverse letsels opgelopen, waaronder een bloedneus, een rood en opgezwollen rechter oog, een dikke pijnlijke rechter kaak en (schaaf) verwondingen boven en onder zijn rechter oog en op zijn neus, alsmede verwondingen in zijn rechterzij. [5]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat een jongen in een blauwe blouse aangever met een vlakke hand op de borst sloeg. Aangever schrok daarvan en gaf die jongen een zet met twee handen. De jongen met de blauwe blouse vloog aangever vervolgens direct aan. Een jongen in een oranje trui en met een donkerkleurig petje achterstevoren op zijn hoofd kwam de bowling weer inlopen. Deze jongen begon direct mee te vechten. Op een gegeven moment stond aangever weer op. De jongen in de oranje trui pakte aangever vervolgens in een nekklem en sleepte hem mee. [6]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte (1), gekleed in een lichtblauw overhemd, aangever met zijn vlakke hand een tik op zijn schouder gaf, waarna aangever verdachte (1) [7] weg duwde. Getuige heeft gezien dat aangever is gestompt en, toen hij op de grond lag, is getrapt door de jongens die om hem heen stonden, te weten (zo begrijpt de rechtbank de verklaring van getuige [getuige 3] ) in elk geval door de jongen in het blauwe overhemd en een jongen met een pet achterstevoren op zijn hoofd. [8]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte aangever een tik op de arm gaf, waarop aangever hem een duw gaf. Ook zag hij dat de jongen die door verdachte werd mishandeld samen met nog een andere jongen op de grond lag. Hij zag dat verdachte de [9] jongen die mishandeld werd, een trap op zijn hoofd wilde geven. Hij kon niet zien of deze trap raak was. [10] Verdachte droeg een lichtblauw overhemd. De jongen die bij de groep van verdachte hoorde en ook betrokken was bij de vechtpartij, droeg een roze hoody en had een pet achterstevoren op zijn hoofd. [11]
Door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn de beelden van de geweldpleging in de [naam] bekeken. De verbalisanten constateren dat de persoon in een lichtroze hoody en een donkerblauwe pet achterstevoren op zijn hoofd medeverdachte [medeverdachte 1] is en dat de persoon met een lichtblauwe blouse verdachte is.
De verbalisanten namen op de camerabeelden het volgende waar: [12]
- 02:05:16 uur: verdachte geeft aangever met de vlakke hand een tik op de rechterschouder; [13]
- nadat aangever met beide handen verdachte een duw ter hoogte van zijn borst heeft gegeven, stormt verdachte op aangever af;
- in de daarop volgende seconden zijn zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] herhaaldelijk kort in beeld;
- 02:05:38 uur: medeverdachte [medeverdachte 1] staat tussen de personen in de groep. Zijn binnenkomst is op de beelden niet te zien;
- medeverdachte [medeverdachte 1] pakt een persoon in de groep vast met zijn armen, waarna hij buiten beeld verdwijnt;
- 02:05:46 uur: verdachte maakt met zijn rechterarm een slaande beweging;
- 02:06:36 uur: medeverdachte [medeverdachte 1] houdt een persoon vast om zijn nek met zijn arm;
- medeverdachte [medeverdachte 1] trekt deze persoon mee naar de linkerzijde van de Bowling Baan, waar kapstokken hangen. [14]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij de man (de rechtbank begrijpt: aangever) had vastgepakt om mee te nemen. [15]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever als eerste heeft geduwd. Hij heeft aangever in het gezicht geslagen en, terwijl aangever op de grond lag, een duw met zijn voet gegeven. [16]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af dat:
- naast aangever drie personen bij het incident in de [naam] betrokken waren, te weten verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ;
- verdachte de confrontatie met aangever is aangegaan;
- medeverdachte [medeverdachte 2] de tweede verdachte was die zich in de confrontatie mengde;
- medeverdachte [medeverdachte 1] de derde persoon was die zich in de confrontatie mengde.
Op grond van de aangifte, alsmede de getuigenverklaringen en de uitgekeken camerabeelden, gaat de rechtbank ervan uit dat medeverdachte [medeverdachte 1] pas nadat verdachte aangever tegen zijn borst of schouder had geduwd of geslagen, en medeverdachte [medeverdachte 2] aangever bij zijn trui had vastgepakt, het bowlingcentrum was binnen gekomen.
De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen niet uitsluiten dat medeverdachte [medeverdachte 2] met het vastpakken van aangever bij zijn trui de situatie heeft willen de-escaleren. In dat verband acht de rechtbank mede van belang dat medeverdachte [medeverdachte 2] blijkens de uitgekeken camerabeelden al eerder had geprobeerd om verdachte uit het bowlingcentrum mee naar buiten te krijgen. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat medeverdachte [medeverdachte 2] opzet had op het (mede)plegen van geweld tegen aangever.
Nu niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] opzet had op het (mede)plegen van geweld tegen aangever en medeverdachte [medeverdachte 1] het bowlingcentrum pas binnenkwam toen verdachte aangever al tegen zijn schouder of arm had geduwd of geslagen, is de rechtbank van oordeel dat wat betreft deze (gewelds)handelingen geen sprake was van geweld in vereniging, en daarmee niet van openlijke geweldpleging.
Aangever verklaart dat hij vanaf het moment dat verdachte 3 is gearriveerd, door verdachte 1 en verdachte 3 tegen zijn lichaam en hoofd is geslagen en geschopt. Ook verklaart aangever dat verdachte 3 hem op een gegeven moment in een nekklem heeft vastgepakt en heeft meegesleept. Uit de door de aangever opgegeven signalementen leidt de rechtbank af, mede ook in het licht van de andere bewijsmiddelen, dat verdachte 1 verdachte is en verdachte 3 medeverdachte [medeverdachte 1] .
De verklaring van aangever dat hij tegen zijn lichaam en hoofd is geslagen en geschopt en in een nekklem is vastgepakt en is meegesleept, vindt steun in de letsels en verwondingen aan zijn gezicht, hoofd en lichaam alsmede in de verklaringen van de getuigen en de uitgekeken camerabeelden.
- Getuige [getuige 2] heeft gezien dat een jongen in een oranje trui en met een donkerkleurig petje achterstevoren op zijn hoofd het bowlingcentrum weer binnenkwam en direct (naar de rechtbank begrijpt) met een jongen in een blauwe blouse begon mee te vechten. De jongen in de oranje trui pakte even later aangever in een nekklem en sleepte hem weg. Uit de door de getuige opgegeven signalementen en de overige bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat waar getuige [getuige 2] spreekt over een jongen in een blauwe blouse, zij het heeft over verdachte, en dat waar zij spreekt over een jongen in een oranje trui met een donkerkleurig petje achterstevoren op zijn hoofd, zij medeverdachte [medeverdachte 1] bedoelt.
- Getuige [getuige 3] heeft gezien dat aangever is gestompt en, toen hij op de grond lag, is getrapt door (in elk geval) een jongen in een blauw overhemd en een jongen met een pet achterstevoren op zijn hoofd. Mede gelet op de andere bewijsmiddelen, gaat de rechtbank ervan uit dat getuige [getuige 3] het hier achtereenvolgens heeft over verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
- Getuige [getuige 1] heeft gezien dat aangever door verdachte werd mishandeld en dat verdachte aangever een trap op zijn hoofd wilde geven.
- Voorts volgt uit de beelden dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich op een gegeven moment bij verdachte heeft gevoegd, waarbij verdachte slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van een persoon (de rechtbank neemt aan: aangever), waarna te zien is dat medeverdachte [medeverdachte 1] aangever bij zijn nek beetpakte en meesleepte.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bovenstaande vaststaat dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] een significante en wezenlijke bijdrage aan het tegen aangever gebruikte geweld hebben geleverd, dat bestond in het meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam slaan en/of te stompen en/of te schoppen en het aanleggen van een nekklem.
De rechtbank acht het ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Het door de raadsvrouw gevoerde verweer wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal, zoals hiervoor al is overwogen, verdachte vrijspreken van de tweede ten laste gelegde geweldshandeling (het al dan niet met kracht vastpakken bij de trui), omdat niet kan worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 2] met het vastpakken van aangever bij de trui opzet had op het (mede)plegen van geweld. Ook zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de eerste ten laste gelegde geweldshandeling (het tegen de borst/schouder duwen en/of slaan), omdat medeverdachte [medeverdachte 1] op dat moment nog niet was gearriveerd en de rechtbank er, mede gelet op het hiervoor overwogene, van uitgaat dat verdachte op dat moment in zijn eentje geweld gebruikte tegen aangever. Voorts zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de derde (het naar achter trekken), de vierde (het in het oog prikken), de zevende (het meermalen tegen de grond aan duwen) en de achtste (het met een highkick tegen het hoofd schoppen) ten laste gelegde geweldshandeling. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een bewezenverklaring van deze geweldshandelingen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 5 januari 2020 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, openlijk, te weten in [naam] te Maarssen, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] meermalen op/tegen het lijf en het hoofd te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en een nekklem aan te leggen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 1 maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aansluiting te zoeken bij oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak (LOVS), die voor een dergelijk feit uitgaan van een taakstraf van 150 uren. De verdediging heeft bepleit om, gelet op het eigen aandeel van aangever in het geheel, het positieve reclasseringsadvies, het lage recidiverisico en omdat verdachte spijt heeft betuigd, de taakstraf geheel voorwaardelijk op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte in een bowlingcentrum geweld gebruikt tegen aangever, die daarbij diverse letsels aan zijn hoofd, in zijn gezicht en aan zijn lichaam heeft opgelopen. Aangever heeft geen enkele aanleiding gegeven voor het tegen hem gebruikte geweld. Verdachte heeft onder invloed van alcohol de confrontatie met aangever opgezocht, waarna medeverdachte zich heeft gemengd in het geweld. Het gaat hier om volstrekt zinloos uitgaansgeweld. Verdachte heeft samen met zijn broer (medeverdachte) een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Aangever had gelet op het toegepaste geweld nog veel ernstiger gewond kunnen raken. Het is algemeen bekend dat slachtoffers hiervan nog geruime tijd, zowel in hun werk- als privé situatie, de nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Voorts zorgen dit soort feiten voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij. De rechtbank houdt verdachte hiervoor verantwoordelijk. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zijn eigen aandeel tot een minimum beperkt. De rechtbank is verder van oordeel dat aangever geen enkele aanleiding heeft gegeven voor, dan wel geen eigen schuld heeft aan, het tegen hem gebruikte geweld. Verdachte heeft zonder dat daartoe aanleiding was de confrontatie met aangever opgezocht. Zelfs al verkeerde verdachte in de veronderstelling dat aangever zijn rekening niet had betaald, dan was het nog niet aan verdachte om zich daar mee te bemoeien en daarbij fysiek geweld tegen aangever te gebruiken.
Persoonlijke omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 23 november 2020, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsmisdrijven;
- een reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland van 11 juni 2020, uitgebracht door H. Luites, reclasseringswerker.
Uit het advies van de reclassering volgt dat de reclassering, ondanks alcoholgebruik ten tijde van het tenlastegelegde en een eerdere veroordeling voor rijden onder invloed, geen aanwijzingen ziet voor problemen met alcoholgebruik. Verdachte wordt in staat geacht zelfstandig de risico's die alcoholgebruik met zich mee kunnen brengen te herkennen en zich daarnaar te gedragen zodat problemen worden voorkomen. Verder is niet gebleken dat er sprake is van agressieproblemen of problemen met impulsbeheersing. De tenlastegelegde situatie wordt gezien als een incident waarvan verdachte heeft geleerd. Op de overige leefgebieden zijn op basis van de beschikbare informatie geen bijzonderheden geconstateerd die tot interventies of toezicht noodzaken. Het risico op recidive en letselschade wordt ingeschat als laag. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak (LOVS) gaan voor openlijk geweld met enig lichamelijk letsel uit van een taakstraf van 150 uren.
Gelet op de hiervoor genoemde oriëntatiepunten van het LOVS en omdat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 150 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen hechtenis, passend en geboden is.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor een andere of (deels) voorwaardelijke straf.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.946,70. Dit bedrag bestaat uit € 1.196,70 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 1.566,25 met daarbij de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit de onderbouwing van het verlies aan arbeidsvermogen volgt dat een werkdag gemiddeld 6,5 uur bedroeg in plaats van de opgegeven 8 uur. Na aftrek van de vaste lasten resteert dan een bedrag van € 536,35 voor de als gevolg van het bewezen verklaarde feit niet door de benadeelde partij gewerkte dagen.
De immateriële schade kan tot een bedrag van € 500,00 worden toegewezen. Uit de onderbouwing volgt niet waarom de gevorderde immateriële schade hoger is dan de aangehaalde voorbeelden.
Ten aanzien van de gevorderde schade van de posten kleding en bril kan, nu deze niet volledig onderbouwd zijn, eventueel een schatting van de geleden schade worden gemaakt.
Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de benadeelde partij eerder een aanzienlijk hogere vordering heeft ingediend, hetgeen – volgens de verdediging – de indruk wekt dat de benadeelde partij financieel voordeel uit de situatie wil behalen en daarom de waarheid geweld aandoet.
Het aantal uren dat aangever per week zou werken is in de tweede vordering naar beneden bijgesteld tot 40 uur. Uit de bijlagen volgt echter dat aangever niet elke week heeft gewerkt. Voorts staat in de toelichting dat een werkweek uit 6 dagen bestaat, terwijl in de berekening een werkweek van 5 dagen wordt aangehouden. Dit alles maakt dat de verdediging ernstig twijfelt aan het waarheidsgehalte op hete punt van de onderbouwing van de vordering.
De beschadigde trui betreft een sweater en is niet gelijk aan de trui die in de vordering wordt genoemd. Een dergelijke sweater kost € 199,00. Er is getrokken en geduwd, ook door aangever, waardoor aangever met een medeverdachte op de grond gevallen is. De trui kan daardoor gescheurd zijn, hetgeen dan mede het gevolg is van het handelen van aangever zelf.
De benadeelde partij heeft op geen enkele wijze onderbouwd hoe zijn broek door het openlijk geweld in het kruis kan zijn beschadigd. Noch uit de aangifte, noch uit het dossier komt immers naar voren dat hij in zijn kruis zou zijn geschopt of geslagen, waardoor de broek beschadigd zou kunnen zijn. De vordering moet op dit punt dan ook worden afgewezen. Daarbij komt dat er noch van de aankoop van de trui, noch van de aankoop van de broek een bon is overgelegd.
Het feit dat de glazen van de bril van de benadeelde partij bijna een jaar na het incident nog niet vervangen zijn, duidt erop dat de glazen niet of nauwelijks beschadigd zijn. . Ook op dit punt moet de vordering worden afgewezen. De verdediging meent dat de vordering tot immateriële schadevergoeding moet worden gematigd.
De verdediging verzoekt de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen voor een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade. Voor het overige dient de vordering afgewezen te worden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 1.076,67 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 januari 2020 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
- ten aanzien van de post “verlies arbeidsvermogen” gaat de rechtbank uit van een werkweek van 5 dagen, waarbij een gemiddelde werkdag op 6,5 uur wordt gesteld à € 25,00 per uur bruto. Het totale bruto verlies arbeidsvermogen bedraagt derhalve € 812,50. Hierop dient een derde (33,3 %) aan vaste lasten in mindering te worden gebracht. De rechtbank stelt het netto verlies aan arbeidsvermogen daarom op € 541,67;
- ten aanzien van de immateriële schade zoekt de rechtbank aansluiting bij de in de toelichting op de vordering genoemde uitspraken en stelt de (geïndexeerde) immateriële schade op € 535,00. De rechtbank acht het meer gevorderde onvoldoende onderbouwd.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien aan de schade aan de trui nu alle verdachten ten aanzien van dat ten laste gelegde onderdeel zullen worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank wijst de vordering voor wat betreft het meer gevorderde af.
De rechtbank overweegt daartoe in aanvulling op hetgeen hiervoor is gesteld, dat de gevorderde kosten betreffende de schade aan de broek onvoldoende onderbouwd zijn. Uit het dossier volgt niet dat er tijdens het geweld op een of andere manier schade aan de broek van aangever is toegebracht.
De schade aan de bril(glazen) acht de rechtbank eveneens onvoldoende onderbouwd. Uit het dossier volgt niet dat er tijdens het geweld schade aan de bril is toegebracht. Uit de vordering volgt bovendien ook niet dat de glazen inmiddels vervangen, dan wel onbruikbaar zijn.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.076,67, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 januari 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte en zijn mededader tegenover de benadeelde partij elk voor het gehele bedrag aansprakelijk zijn en dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij of zijn mededader de schade aan de benadeelde partij of de Staat heeft vergoed.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.076,67, bestaande uit
€ 541,67 aan materiële schade en € 535,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer] ten aanzien van de schade aan de trui niet-ontvankelijk in de vordering;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 1.076,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2020 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 januari 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 januari 2020 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten in [naam] te Maarssen, in elk geval op een voor het
publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] tegen de borst/schouder te duwen en/of te slaan en/of (met kracht) bij de trui vast te pakken en/of (vervolgens) naar achteren te trekken en/of in zijn oog te prikken en/of meermalen, althans eenmaal, op/tegen het lijf en/of het hoofd te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of een nekklem aan te leggen en/of meermalen, althans eenmaal, tegen de grond te duwen en/of met een highkick tegen het hoofd te schoppen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 27 februari 2020, genummerd PL0900-2020005757, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 123. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , pagina 34.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 35.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 36.
5.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 36, met als bijlagen de foto’s op pagina 38 en 39; een geschrift, te weten een medische verklaring betreffende [slachtoffer] van 5 januari 2020, pagina 40.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina 48.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , pagina 54.
8.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , pagina 55.
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 57.
10.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 58; een geschrift, te weten een afschrift van het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , welke als losse bijlage in het dossier is opgenomen.
11.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 59; een geschrift, te weten een afschrift van het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , welke als losse bijlage in het dossier is opgenomen.
12.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 59.
13.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 60.
14.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 61.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , pagina 103.
16.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 29 december 2020.