ECLI:NL:RBMNE:2021:4197

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
8692477 UC EXPL 20-6102
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering op grond van werkgeversaansprakelijkheid en RSI-klachten met deskundigenonderzoek

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is op 1 september 2021 een tussenvonnis uitgesproken in een civiele procedure over werkgeversaansprakelijkheid met betrekking tot RSI-klachten. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.G. Keizer, heeft de besloten vennootschap [verweerster] B.V., vertegenwoordigd door mr. M.W.J. Ariëns, aangeklaagd. De procedure volgde op een tussenvonnis van 30 juni 2021, waarin partijen de gelegenheid kregen om zich uit te laten over de benoeming van een deskundige en de aan deze deskundige te stellen vragen. De kantonrechter heeft de vraagstelling aan de deskundige geformuleerd, waarbij de relevantie van een medisch advies en de gevolgde stappen in de beoordeling van de klachten centraal stonden. De kantonrechter heeft prof. dr. [B] benoemd als deskundige en heeft de partijen verplicht om mee te werken aan het onderzoek. De beslissing omvatte ook richtlijnen voor de deskundige over de te volgen procedure en de te verstrekken informatie. De zaak is van belang voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van de werkgever in relatie tot de gezondheid van de werknemer, waarbij de rol van deskundigen in het proces cruciaal is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8692477 UC EXPL 20-6102 MS/1270
Vonnis van 1 september 2021
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.G. Keizer,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.W.J. Ariëns.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure na het tussenvonnis van 30 juni 2021 blijkt uit:
- de akte uitlaten deskundige en voor te leggen vraagstelling van [eiser] ;
- de akte na vonnis van [verweerster] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn in het tussenvonnis van 30 juni 2021 in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over - kort gezegd - de te benoemen deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. Partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
de vraagstelling
2.2.
In het tussenvonnis is onder 5.7. een aantal vragen vermeld die de kantonrechter voornemens is aan de deskundige voor te leggen. [verweerster] verzoekt de kantonrechter aan vraag 2p
(Hoe luidt uw commentaar op het medisch advies van [A] van [naam onderneming] van 2 april 2021?)toe te voegen:
“Is het stappenplan dat volgt uit rapport ‘Signaleren, melden en preventie van beroepsziekten: het zes-stappenplan voor bedrijfsartsen’ naar uw mening gevolgd? Zo nee, op welke punten niet?”
[verweerster] stelt dat deze vraag relevant is in het kader van de bewijswaardering. Als geheel of ten dele niet de juiste stappen zijn gevolgd, komt aan het betreffende advies volgens [verweerster] een andere (geen c.q. een sterk verminderde) bewijskracht toe dan wanneer het stappenplan wel is gevolgd.
2.3.
[eiser] licht in zijn akte toe dat het rapport waar [verweerster] op doelt een rapport is van het Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid (AMC) en het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB). [eiser] maakt bezwaar tegen de door [verweerster] voorgestelde aanvulling, omdat volgens hem met deze aanvulling wordt gesuggereerd dat een medisch advies dit stappenplan kennelijk zou moeten volgen om aan de kwaliteitseisen te voldoen. Daarmee is de door [verweerster] gewenste aanvulling op vraag 2p ook (te) sturend. Het is volgens [eiser] aan de deskundige om in vrijheid en naar beste weten te beoordelen aan welke (kwaliteits)eisen een advies moet voldoen en om zijn onderbouwde reactie te geven op het bedoelde advies.
2.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan bij de waardering van het medisch advies van [A] relevant zijn in hoeverre bij de totstandkoming van dit advies een werkwijze is gevolg die bij beroepsgenoten gebruikelijk is. De kantonrechter ziet daarom aanleiding vraag 2p als volgt aan te vullen:
“Bent u van mening dat het stappenplan dat volgt uit het Rapport van het Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid (AMC) en het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) ‘Signaleren, melden en preventie van beroepsziekten: het zes-stappenplan voor bedrijfsartsen’ relevant is voor de waardering van het medisch advies van [A] ?
Zo nee, waarom acht u dit stappenplan niet relevant?
Zo ja, is dit stappenplan bij de totstandkoming van het advies gevolgd en zo nee, op welke onderdelen niet?’
2.5.
[verweerster] verzoekt de kantonrechter daarnaast aan vraag 3a
(Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als betrokkene niet de werkzaamheden bij [verweerster] zou hebben verricht? Kunt u aangeven welke werkzaamheden met name zouden hebben geleid tot of bijgedragen aan de thans bestaande klachten? Zijn er ook alternatieve oorzaken aan te wijzen, en zo ja, welke? Wilt u daarbij met name ingaan op de in 5.5 genoemde alternatieve oorzaken, namelijk problemen in de privésfeer en pre-existente klachten? Indien er sprake is van een combinatie van oorzaken, kunt u dan een percentage noemen waarin de oorzaken hebben geleid tot de klachten?)het volgende toe te voegen:
“Zou uw diagnose (zie tevens vraag 2f en 2h) anders luiden indien betrokkene dezelfde klachten zou hebben maar hij de jaren vóór de ziekmelding geen baan (als [functie] ) zou hebben gehad?”
[verweerster] acht het relevant om deze vraag als verhelderende vraag toe te voegen, omdat het antwoord hierop direct relevant is voor de beoordeling van de relevante rechtsvragen c.q. beslispunten in dit geschil.
2.6.
[eiser] maakt ook tegen deze aanvulling bezwaar. Hij ziet niet in op welke wijze beantwoording van deze vraag kan bijdragen aan de in deze procedure te beantwoorden rechtsvragen. Volgens [eiser] ligt in de door de kantonrechter geformuleerde vraag 3a ruim voldoende besloten dat de deskundige wordt gevraagd om naar beste weten toe te lichten hoe de gezondheidssituatie van [eiser] zou zijn geweest, indien hij niet bij [verweerster] werkzaam zou zijn geweest, waarbij aan de deskundige ook wordt gevraagd om mogelijke alternatieve oorzaken van de klachten te benoemen.
2.7.
De kantonrechter deelt het standpunt van [eiser] dat de door [verweerster] verzochte aanvulling al voldoende in vraag 3a ligt besloten. Het verzoek van [verweerster] om deze vraag aan te vullen zal daarom worden afgewezen.
2.8.
Aan de deskundige zullen gezien het voorgaande de volgende vragen worden voorgelegd:
Algemene toelichting
De kantonrechter verzoekt u bij de beantwoording van onderstaande vragen uit te gaan van de arbeidsomstandigheden zoals omschreven in 4.7, 4.8, 4.10 en 5.3 van dit tussenvonnis. Voor zover partijen over deze arbeidsomstandigheden verschillende standpunten innemen, verzoekt de kantonrechter u deze verschillende standpunten in uw beoordeling te betrekken in die zin dat u steeds aangeeft of het voor de beantwoording van de desbetreffende vraag uitmaakt of het standpunt van de ene partij dan wel van de andere partij wordt gevolgd, en zo ja, tot welke verschillende antwoorden dat leidt en waarom dat zo is.
1. Is de aan u overgelegde medische informatie toereikend om tot een deskundig oordeel omtrent de onderstaande vragen te kunnen komen? Zo nee, over welke informatie dient u alsnog te beschikken? Kunt u daarvoor zorgdragen?
2. De situatie na de werkzaamheden bij [verweerster]
Toelichting
Dit onderdeel heeft tot doel inzicht te verschaffen in de huidige en toekomstige (verwachte) gezondheidssituatie van betrokkene.
Vragen:
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van de klachten, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen?
b. Kunt u uit de medische informatie uit de behandelende sector en van betrokkene opmaken wanneer de klachten van betrokkene precies zijn begonnen?
c. Wilt u een actuele inventarisatie van de medische voorgeschiedenis van betrokkene op uw vakgebied vermelden?
d. Wilt u bij uw antwoord op de vragen 2a en 2b aangeven welke gegevens u ontleent aan het relaas van betrokkene en welke u ontleent aan onderzoek van de door u verkregen medische gegevens?
e. Wat zijn uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? (zie tevens vraag 2h)
g. Kunt u gemotiveerd aangeven of de door u gestelde diagnose overeenkomt met één van de 11 zogenaamde specifieke ABBE's (aandoeningen aan het bewegingsapparaat in de bovenste extremiteit) alle beschreven in het SALTSA rapport* of betreft het hier een aspecifieke ABBE?
* Saltsa rapport: Richtlijnen voor de vaststelling van de arbeidsrelatie van aandoeningen aan het bewegingsapparaat in de bovenste extremiteit van mei 2000, opgesteld door J.K. Sluiter, K.M. Rest en M.H.W. Frings-Dresen. Dit Europese project is uitgevoerd door het Coronel Instituut voor Arbeid, Milieu en Gezondheid van het Academisch Medisch Centrum / Universiteit van Amsterdam.
h. Indien sprake is van klachten waarbij geen medisch objectiveerbare afwijkingen kunnen worden vastgesteld, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat uw differentiaal diagnostische overwegingen zijn?
i. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides, laatste druk), aangevuld met eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging?
j. Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel in zijn huidige toestand in het dagelijks leven, bij de vrijetijdsbesteding, bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en bij het verrichten van loonvormende arbeid? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
k. Acht u de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van de klachten mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied gestelde diagnose?
l. Zo ja welke verbetering of verslechtering verwacht u?
m. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
n. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de mate van functieverlies (als bedoeld in vraag 1g) en de beperkingen (als bedoeld in vraag 1h)?
o. Acht u voor een juiste beantwoording van deze vragen een onderzoek op een ander vakgebied geïndiceerd, en zo ja, wilt u dan een u goed bekend staande specialist aan beide partijen voorstellen?
p. Hoe luidt uw commentaar op het medisch advies van [A] van [naam onderneming] van 2 april 2021?
Bent u van mening dat het stappenplan dat volgt uit het Rapport van het Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid (AMC) en het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) ‘Signaleren, melden en preventie van beroepsziekten: het zes-stappenplan voor bedrijfsartsen’ relevant is voor de waardering van het medisch advies van [A] ?
Zo nee, waarom acht u dit stappenplan niet relevant?
Zo ja, is dit stappenplan bij de totstandkoming van het advies gevolgd en zo nee, op welke onderdelen niet?’
q. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van de zaak?
3. In de hypothetische situatie zonder werkzaamheden bij [verweerster]
Toelichting
Dit onderdeel heeft tot doel inzicht te verschaffen in de vraag of een causaal verband aanwezig is tussen de werkzaamheden die betrokkene bij [verweerster] heeft verricht en de door u in het vorige onderdeel geconstateerde klachten en afwijkingen. De vaststelling van het causaal verband vindt in het civiele aansprakelijkheidsrecht plaats aan de hand van een vergelijking tussen de huidige toestand van betrokkene (daaronder begrepen de prognose) en de hypothetische situatie waarin hij zich zou hebben bevonden als hij niet bij [verweerster] had gewerkt. Onderstaande vragen hebben tot doel de hypothetische situatie zonder dat betrokkene bij [verweerster] heeft gewerkt zo goed mogelijk in kaart te brengen.
Vragen:
a. Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als betrokkene niet de werkzaamheden bij [verweerster] zou hebben verricht? Kunt u aangeven welke werkzaamheden met name zouden hebben geleid tot of bijgedragen aan de thans bestaande klachten? Zijn er ook alternatieve oorzaken aan te wijzen, en zo ja, welke? Wilt u daarbij met name ingaan op de in 5.5 genoemde alternatieve oorzaken, namelijk problemen in de privésfeer en pre-existente klachten? Indien er sprake is van een combinatie van oorzaken, kunt u dan een percentage noemen waarin de oorzaken hebben geleid tot de klachten?
Toelichting
Meestal zal het niet mogelijk zijn om deze vragen met zekerheid te beantwoorden. Aan u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft, wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kúnt zeggen.
benoeming deskundige
2.9.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de te benoemen deskundige en hebben de kantonrechter verzocht de revalidatiearts prof. dr. [B] als deskundige te benoemen.
2.10.
De kantonrechter heeft prof. dr. [B] bereid gevonden om in deze zaak als deskundige op te treden en zal hem als deskundige benoemen.
2.11.
De kantonrechter zal het voorschot op de kosten van de deskundige vaststellen op de wijze zoals in de beslissing is bepaald. In de vorige beslissing is al aangekondigd dat het voorschot voor rekening van [eiser] zal komen.
2.12.
De kantonrechter wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De kantonrechter zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de kantonrechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.13.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
3.2.
benoemt tot deskundige:
naam: prof. dr. [B]
correspondentie- en bezoekadres: [correspondentie- en bezoekadres]
[postcode] [plaatsnaam]
telefoon: [telefoonnummer]
emailadres: [emailadres] ,
het voorschot
3.3.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige het volgende:
  • de deskundige dient
  • de griffie zal de opgave van de deskundige vervolgens toezenden aan partijen
  • partijen kunnen desgewenst
  • indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag
  • indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing,
3.4.
bepaalt dat [eiser] het voorschot dient over te maken
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.5.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
3.6.
bepaalt dat [eiser] zijn procesdossier in afschrift aan de deskundige dient te doen toekomen,
3.7.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig moet instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.8.
wijst de deskundige er op dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
  • de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen,
  • de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
3.9.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
3.10.
draagt de deskundige op om uiterlijk
vier maandenna het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
3.11.
wijst de deskundige er op dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.12.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.13.
draagt de griffier op een afschrift van dit vonnis toe te zenden aan de deskundige,
3.14.
bepaalt dat de verdere processtukken binnen één week na de datum van dit vonnis aan de deskundige dienen te worden toegezonden door [eiser] ,
3.15.
draagt de griffier op om na inlevering van het schriftelijk bericht door de deskundige de zaak op een termijn van 4 weken weer op de rol te plaatsen voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser] en om partijen daarvan bericht te doen,
3.16.
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad,
3.17.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2021.