ECLI:NL:RBMNE:2021:4193

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/2760
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door bestuursorgaan na gegronde uitspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde D.E. van 't Hof, had beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. De zaak betreft een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), dat door verweerder deels was afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 22 december 2020, waarin het beroep van eiser gegrond werd verklaard, was verweerder verplicht om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Eiser stelde echter beroep in omdat verweerder deze termijn niet had nageleefd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat verweerder te laat heeft beslist op het bezwaar van eiser. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, aangezien verweerder niet binnen de gestelde termijn had beslist.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2760

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: D.E. van ‘t Hof),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2019 heeft verweerder het verzoek van eiser en zijn gemachtigde op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) deels afgewezen.
Bij besluit van 13 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en beslist dat een brief van 19 december 2016 alsnog openbaar wordt gemaakt, onder weglakking van het daarin genoemde bedrag.
Eiser heeft destijds tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 december 2020 heeft deze rechtbank (zaaknummer UTR 20/437) het beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2020. In die uitspraak staat dat verweerder binnen 8 weken opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser met inachtneming van de uitspraak. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1] Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet heeft beslist binnen een termijn die door de rechter is gesteld voor het opnieuw nemen van een besluit na een vernietiging kan de betrokkene daartegen in beroep gaan.
3. Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op het bezwaar van eiser na de gegronde uitspraak van 22 december 2020. In zijn verweerschrift van 5 augustus 2021 geeft verweerder dit ook aan.
4. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
5. Als het beroep gegrond is en er nog geen (nieuw) besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [2] In het verweerschrift heeft verweerder verklaard dat de gevraagde informatie in het Wob-verzoek niet beschikbaar is in de systemen van verweerder en dat het gemeentebestuur zich daarom heeft laten adviseren door een externe deskundige. Naar aanleiding van dit advies heeft verweerder een verzoek uitgezet bij de dienstverlener van de systemen die verweerder heeft. Verweerder is nog in afwachting van een reactie en dit heeft geleid tot vertraging in de besluitvorming. Verweerder kan geen termijn geven wanneer er een besluit op het bezwaar kan worden genomen.
6. Omdat verweerder heeft verzuimd concreet aan te geven binnen welke termijn een nieuw besluit wordt genomen, is de rechtbank van oordeel dat een termijn van twee weken voldoende ruimte biedt ter afronding van het onderzoek van verweerder. Het voorgaande betekent dat verweerder uiterlijk twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit moet nemen.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- is verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg griffier. De beslissing is uitgesproken 31 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.