Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 16 augustus 2021 met 19 producties van Swifterwint c.s.
- de brief van 19 augustus 2021 met productie 14 in de zaak 21-201 van [procesdeelnemer III]
- de akte overlegging producties met producties 20 tot en met 25 van Swifterwint c.s.
- de akte overlegging producties met producties 26 en 27 van Swifterwint c.s.
- de pleitnota van [procesdeelnemer III] in beide zaken
- de mondelinge behandeling van 24 augustus 2021 in beide zaken.
2.De feiten in beide zaken
Dit heeft tot gevolg dat bij het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen niet meer van deze algemene regels kan worden uitgegaan, totdat voor de windturbinebepalingen in het Abm en de Arm een planmer is verricht en op basis daarvan de algemene regels worden gehandhaafd of aangepast. (…).
3.Het geschil
a. de percelen van [procesdeelnemer III] te mogen (doen) betreden en zelf over te gaan tot (het mogen doen laten) afsluiten van het elektriciteitsnet van de bestaande windmolen en (het mogen doen) verwijderen van de bestaande windmolen, inclusief bijbehorende werken en fundering;
b. de percelen van [procesdeelnemer III] te mogen (doen) betreden en de benodigde werkzaamheden voor de in het kader van het project en de nieuw te plaatsen windmolen (RD-11) op de percelen van [procesdeelnemer III] te mogen (doen) verrichten, waaronder begrepen het realiseren van de windmolen (RD-11) ter plaatse,
4.De beoordeling
“Als de vergunning volgens het nationale recht inmiddels onherroepelijk is verleend, moet deze worden ingetrokken, opgeschort of gewijzigd, zodat alsnog aan de M.e.r.-richtlijn kan worden voldaan.”. De voorzieningenrechter constateert dat in dit stuk, wat daar verder ook van zij, niet is vermeld dat de vergunningen onrechtmatig dan wel nietig zijn, zoals [procesdeelnemer III] bepleit. Voorts constateert de voorzieningenrechter dat in de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 6 juli 2021 (door Swifterwint c.s. overgelegd als productie 19) is vermeld dat er vanuit wordt gegaan dat de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021 niet tot gevolg heeft dat bestaande vergunningen of bestemmingsplannen niet meer geldig zijn en dat de uitspraak er niet toe leidt dat vergunningen of bestemmingsplannen van rechtswege komen te vervallen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voorshands dan ook niet aannemelijk geworden dat de vergunningen voor het windmolenpark niet meer gelden.
“65 Het ontbreken van een milieubeoordeling op grond van de SMB-richtlijn voor de windturbinebepalingen betekent niet dat aanpassing van de bestreden besluiten niet meer aan de orde kan zijn. Als de regering en de minister voor de windturbinebepalingen alsnog een deugdelijke planmilieueffectrapportage verrichten en de windturbinebepalingen handhaven of aanpassen, dan kan en mag de raad voor zijn standpunt over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan opnieuw bij die (aangepaste) bepalingen aansluiten.”
Swifterwint c.s. en het feit dat [procesdeelnemer III] geen verweer heeft gevoerd tegen de stelling van Swifterwint c.s. dat bij de beoordeling van de door Swifterwint c.s. gebruikte bouwstoffen moet worden getoetst aan de normen uit het Besluit Bodemkwaliteit, is in dit kort geding voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van milieuverontreiniging in of nabij het perceel van [procesdeelnemer III] . De vordering onder 2. wordt dan ook afgewezen.
4.22. Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen van [procesdeelnemer III] niet toewijsbaar zijn.
1.016,00
4.28. De voorzieningenrechter constateert dat [procesdeelnemer III] op 8 juli 2021 (vgl. productie 13 van Swifterwint c.s.) de aannemer heeft weggestuurd en op 21 juli 2021 (vgl. productie 14 van Swifterwint c.s.) weer heeft toegelaten. Ook staat in dit kort geding vast dat [procesdeelnemer III] vergunningaanvragen ná 1 mei 2021 heeft ingediend, hoewel hij deze op grond van het vonnis van 9 april 2021 voor die datum moest indienen. Dat [procesdeelnemer III] enig bedrag aan dwangsommen heeft verbeurd, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook voldoende aannemelijk geworden. Voorts tonen deze omstandigheden aan dat een dwangsomveroordeling voor [procesdeelnemer III] kennelijk een onvoldoende prikkel tot nakoming oplevert. De vordering Swifterwint c.s. te machtigen tot het uitvoeren van de werkzaamheden, waardoor Swifterwint c.s. niet meer afhankelijk is van [procesdeelnemer III] , zal dan ook worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de vorderingen om [procesdeelnemer III] te veroordelen de uitvoering van de werkzaamheden op basis van de door Swifterwint c.s. gevorderde machtigingen te gedogen, de veroordeling tot ontruiming op de voet van artikel 558 Rv en de veroordeling tot vergoeding aan Swifterwint c.s. van de door haar te maken kosten voor de op basis van de machtigingen te (doen) verrichten werkzaamheden, voor zover [procesdeelnemer III] gehouden was de betreffende werkzaamheden zelf en op zijn kosten uit te (doen) voeren.
1.016,00
5.De beslissingDe voorzieningenrechter
a. de percelen van [procesdeelnemer III] te (doen) betreden en zelf over te gaan tot (het doen) afsluiten van het elektriciteitsnet van de bestaande windmolen en (het doen) verwijderen van de bestaande windmolen, inclusief bijbehorende werken en fundering;
b. de percelen van [procesdeelnemer III] te (doen) betreden en de benodigde werkzaamheden voor de in het kader van het project en de nieuw te plaatsen windmolen (RD-11) op de percelen van [procesdeelnemer III] te mogen (doen) verrichten, waaronder begrepen het realiseren van de windmolen (RD-11) ter plaatse,