ECLI:NL:RBMNE:2021:4181

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
525941 / HA RK 21-197
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek tegen rechter in kort gedingprocedure

Op 31 augustus 2021 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoekster tegen mr. J.M. van Wegen, de behandelend rechter in een kort gedingprocedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter niet onpartijdig was, omdat verzoekster onvoldoende tijd had gekregen om zich voor te bereiden op de zitting en haar verzoek tot aanhouding was afgewezen. Verzoekster had aangegeven dat haar advocaat met vakantie was en dat zij niet langer op hem vertrouwde, wat haar in de ogen van de rechter niet voldoende onderbouwd leek.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter geen persoonlijke vooringenomenheid heeft getoond en dat de beslissing om het verzoek tot aanhouding af te wijzen een procesbeslissing was. De wrakingskamer benadrukte dat een negatieve procesbeslissing op zich geen grond voor wraking is, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn voor partijdigheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in dezelfde zaak niet in behandeling zal worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen.

De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De procedure met zaaknummer 9299465 MV 21-78 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 525941 / HA RK 21-197
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 31 augustus 2021
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoekster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een e-mailbericht van verzoekster van 6 augustus 2021 met daarin opgenomen het
wrakingsverzoek gericht tegen mr. J.M. van Wegen, rechter bij deze rechtbank;
- de schriftelijke reactie van mr. J.M. van Wegen van 11 augustus 2021.
Het wrakingsverzoek is op 17 augustus 2021 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoekster verschenen. In haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek heeft mr. J.M. van Wegen laten weten tijdens de mondelinge behandeling op 17 augustus 2021 niet te verschijnen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.M. van Wegen als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 9299465 MV 21-78.
In de onderliggende hoofdzaak met zaaknummer 9299465 MV 21-78 is verzoekster de eisende partij in een kort gedingprocedure (zaaknummer 9238758 MV EXPL 21-59) naar aanleiding van een vonnis van de kantonrechter van 10 juni 2021. Verzoekster verzoekt in deze kort gedingprocedure de executie van voornoemd vonnis op de meest korte termijn op te heffen c.q. te staken totdat in de aanhangig zijnde hoger beroepsprocedure besloten is. Stichting de Alliantie is de verwerende partij.
Verzoekster heeft – kort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd aan haar wrakingsverzoek. Zij heeft aanhouding verzocht van de behandeling van het kort geding
omdat haar advocaat met vakantie is en zij door hem onvoldoende over het kort geding is geïnformeerd. Zij acht haar advocaat niet langer betrouwbaar en wenst tijd te krijgen om op zoek te gaan naar een andere advocaat. Zij heeft ter zitting van 17 augustus 2021 daarnaast aangegeven onvoldoende voorbereidingstijd te hebben gehad. Het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het kort geding is door de rechter afgewezen. Uit de omstandigheid dat de rechter verzoekster niet meer tijd geeft, blijkt dat de rechter niet onpartijdig is. Daarom heeft verzoekster de rechter gewraakt.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij, via de griffiemedewerker, op 4 augustus 2021 aan verzoekster heeft medegedeeld dat de zaak niet zomaar kan worden verplaatst en dat verzoekster wordt geadviseerd met haar advocaat, een kantoorgenoot of zijn secretaresse contact op te nemen. Met de aan verzoekster op 4 augustus 2021 gegeven reactie, is volgens de rechter sprake van een processuele beslissing die haars inziens geen vooringenomenheid of schijn van partijdigheid oplevert. Van een grond om de mondelinge behandeling te verplaatsen was, ingevolge hetgeen in artikel 10 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken kanton is bepaald, ook geen sprake. Doordat verzoekster niet nader heeft onderbouwd waarom zij de beslissing van de rechter ziet als partijdig, is het voor de rechter niet mogelijk daarop een nadere reactie te geven.

3.De beoordeling

3.1
In de onderliggende hoofdzaak geldt een verplichte procesvertegenwoordiging. In procedures waarin procesvertegenwoordiging verplicht is, moet het wrakingsverzoek worden ingediend door een advocaat, op straffe van niet-ontvankelijkheid. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven op zoek te zijn naar een nieuwe advocaat voor de hoofdzaak. Zij heeft daarnaast te kennen gegeven in dit wrakingsverzoek haar belangen zelf, zonder bijstand van een advocaat, te willen en kunnen behartigen. De wrakingskamer zal verzoekster daarom in het verzoek tot wraking ontvangen.
3.2
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.3
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.4
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoekster is niet gesteld
of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat zij vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
3.5
De beslissing van de rechter om het uitstel- en verplaatsingsverzoek af te wijzen
moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing
is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter
die deze beslissing heeft genomen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich daar
als uitgangspunt tegen. Dit geldt ook voor de motivering van die procesbeslissing als grond
voor wraking. Dit kan alleen anders zijn als de bewoording van de motivering niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid.
Uit de motivering van de beslissing van de rechter op het uitstel- en verplaatsingsverzoek is geen partijdigheid gebleken. Dat de beslissing van de rechter van 4 augustus 2021 summier is gemotiveerd, maakt het voorgaande niet anders. Hierbij wordt in het bijzonder overwogen dat de onderliggende hoofdzaak een door verzoekster aangebracht executiegeschil betreft, waarbij in zijn algemeenheid voortvarendheid geboden is.
3.6
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
Wrakingsverbod
3.6
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv. Een volgend wrakingsverzoek van verzoekster, betrekking hebbend op de procedure met zaaknummer 9299465 MV 21-78, zal niet in behandeling worden genomen. De wrakingskamer heeft hierbij acht geslagen op het navolgende. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat zij de rechter, mr. B.G.W.P. Heijne, in de eerder genoemde procedure met zaaknummer 9238758 MV EXPL 21-59 die geleid heeft tot het vonnis, waarvan verzoekster thans in kort geding vordert de executie op te heffen dan wel te staken, heeft gewraakt. Nadat haar wrakingsverzoek ongegrond is verklaard, is mr. B.G.W.P. Heijne, gezien zijn uitspraak in de kort gedingprocedure, partijdig gebleken, aldus verzoekster. Indien het wrakingsverzoek in de onderhavige wrakingszaak ongegrond zal worden verklaard, voorziet zij bij voortzetting van de onderhavige hoofdzaak door mr. J.M. van Wegen dat deze rechter niet meer onpartijdig zal zijn.
De wrakingskamer acht het daarom voldoende aannemelijk dat verzoekster mogelijk opnieuw wrakingsverzoeken in zal dienen. In het belang van de voortgang van het kort geding moet voorkomen worden dat verzoekster door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de rechter tegen wie het verzoek tot wraking is gericht, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team civiel recht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 9299465 MV 21-78 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.4..
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met het zaaknummer 9299465 MV 21-78 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. Beaufort, voorzitter, en mr. P.J.M. Mol en mr. A.M. Crouwel als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.M.M. Weyers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.