ECLI:NL:RBMNE:2021:4177

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
C/16/524093 / JE RK 21-1260
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging verblijf van minderjarige in het belang van de positieve ontwikkeling bij pleegouders

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 21 juli 2021, is het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om het verblijf van de minderjarige [minderjarige] te wijzigen naar de vader afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er te veel onzekerheden en risico's zijn verbonden aan een overplaatsing naar de vader, die fulltime werkt en daardoor niet de benodigde structuur en stabiliteit kan bieden die [minderjarige] nodig heeft. De minderjarige verblijft momenteel bij pleegouders, waar hij een positieve ontwikkeling doormaakt. De rechtbank benadrukt dat het belang van [minderjarige] voorop staat en dat zijn huidige situatie bij de pleegouders het beste is voor zijn verdere ontwikkeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] onder toezicht is gesteld en dat de machtiging tot uithuisplaatsing eerder is verlengd. De GI heeft verzocht om de verblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen en om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. Tijdens de zitting zijn de ouders, de pleegmoeder en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest. De pleegmoeder heeft aangegeven dat [minderjarige] zich goed voelt in het pleeggezin en dat hij veel structuur nodig heeft, wat hij daar krijgt. De vader heeft aangegeven dat hij bereid is om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen, maar de rechtbank twijfelt of hij aan de opvoedvraag van [minderjarige] kan voldoen.

De rechtbank concludeert dat de positieve ontwikkeling van [minderjarige] in het pleeggezin niet in gevaar mag komen en dat de verzoeken van de GI om wijziging van verblijf en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader moeten worden afgewezen. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing blijven van kracht tot 21 juli 2022, en het contact met de vader kan blijven bestaan zoals voorheen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummers:
  • C/16/523954 / JE RK 21-1243 (wijziging verblijf)
  • C/16/524093 / JE RK 21-1260 (verlenging machtiging tot uithuisplaatsing)

Beschikking van de rechtbank van 21 juli 2021

in de zaak van

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

locatie Amsterdam-Zuidoost, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [2016] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,

de familie [pleegouders] ,

hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats] ,

Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland,

hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Utrecht,

De Rading Jeugd- & Opvoedhulp,

hierna te noemen: de Rading,
gevestigd te Utrecht.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek wijziging verblijf met bijlagen van de gecertificeerde instelling (de GI) van 28 juni 2021 ingekomen bij de griffie op 29 juni 2021;
- het verzoek verlenging machtiging tot uithuisplaatsing met bijlagen van de gecertificeerde instelling (de GI) van 28 juni 2021 ingekomen bij de griffie op 1 juli 2021.
Op 20 juli 2021 heeft de meervoudige kamer (drie rechters) de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader;
- de moeder;
- mevrouw [pleegouders] , hierna te noemen: de pleegmoeder;
- mevrouw [A] namens de Raad;
- mevrouw [B] namens de GI;
- mevrouw [C] namens de Rading.
De rechtbank heeft het dictum van de uitspraak op 21 juli 2021 telefonisch ter beschikking gesteld, zodat alle betrokkenen er snel van op de hoogte zijn gekomen. De motivering is door de vakantieperiode enige weken later in deze beschikking uitgewerkt en beschikbaar gekomen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] verblijft bij de pleegouders.
Bij beschikking van 17 februari 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 17 februari 2022. De kinderrechter heeft bij beschikking van 26 maart 2021 ook de machtiging verlengd tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 17 augustus 2021.

De verzoeken

De GI verzoekt de rechtbank om toestemming te verlenen om het verblijf van [minderjarige] voor de resterende duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te wijzigen naar de vader. Ook verzoekt de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling bij de vader, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De GI heeft ter zitting toegelicht dat lang is nagedacht over de balans tussen wat van de vader kan worden gevraagd en waar [minderjarige] bij gebaat is. De vader heeft de afgelopen periode enorm zijn best gedaan en pakt alle hulp op die hem wordt aangeboden. De GI heeft zelf door middel van Video Interactie Begeleiding (VIB), gesprekken en Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding (IAG) onderzocht of [minderjarige] bij de vader kan wonen. De vader heeft hierin veel positiefs laten zien en de IAG blijft voorlopig aanwezig. De bezwaren die er zijn, zijn van praktische aard. De vader is namelijk alleenstaand en werkt fulltime, wat zou betekenen dat [minderjarige] doordeweeks een aantal dagen naar de BSO moet. Er zijn echter gespecialiseerde BSO’s voor kwetsbare kinderen en dit zal rustig worden opgebouwd. Over het geheel bezien vindt de GI de winst die er te behalen valt, namelijk dat [minderjarige] bij één van zijn biologische ouders opgroeit, zwaarder wegen dan de praktische bezwaren en risico’s die er zijn.

Het standpunt van de belanghebbenden

De pleegmoeder heeft verteld dat [minderjarige] zich prettig voelt in het pleeggezin en dat hij de afgelopen tijd een grote verandering heeft doorgemaakt. Eerst schopte en sloeg hij andere kinderen op school, maar nu is hij meer ontspannen en heeft hij zelfs vriendjes gemaakt met wie hij ook na school samen speelt. De pleegouders merken dat [minderjarige] begint te landen in het gezin en op school en dat hij andere mensen begint te vertrouwen. Omdat [minderjarige] zo gegroeid is, vindt de pleegmoeder het spannend om hem nu los te laten. [minderjarige] heeft erg veel structuur nodig, die hij in het pleeggezin voldoende krijgt. De pleegmoeder is namelijk iedere middag thuis als [minderjarige] uit school komt. De pleegmoeder is bang dat hij de verhuizing naar de vader niet kan overzien en weer terug zal vallen in het grommen, schreeuwen en slaan. De pleegmoeder kan daarom niet echt zeggen of ze het wel of niet eens is met het verzoek. Er is wel een fijne samenwerking tussen haar en de vader. De pleegmoeder denkt dat voor [minderjarige] een combinatie van wonen bij de vader en bij het pleeggezin het beste is.
De vader is het eens met de verzoeken van de GI. De vader krijgt veel hulp wanneer [minderjarige] bij hem thuis woont en de dagen dat [minderjarige] naar de BSO gaat zullen rustig opgebouwd worden. Door de rustige opbouw en gelet op de positieve ontwikkelingen bij [minderjarige] , denkt de vader dat [minderjarige] deze verandering aankan. Zodra toch blijkt dat er dingen niet goed gaan, zal de vader aan de bel trekken. De vader werkt fulltime, maar hij zal uiteindelijk met zijn werk bespreken wat er mogelijk is om er zo veel mogelijk voor [minderjarige] te zijn. Het is voor [minderjarige] het beste om bij één van zijn biologische ouders op te groeien.
De moeder is het ook eens met de verzoeken van de GI. Zij betreurt dat [minderjarige] niet bij haar kan wonen, maar als het niet bij haar kan, dan is het voor [minderjarige] het beste om bij de vader te wonen.
De Rading heeft naar voren gebracht dat zij het een enorm risico vindt om [minderjarige] terug te plaatsen bij de vader. De vader heeft goede stappen gezet, maar [minderjarige] is een kwetsbare jongen die veel structuur nodig heeft. Die structuur krijgt hij nu op een stabiele plek bij de pleegouders, waar pleegmoeder continu beschikbaar is. De positieve ontwikkeling die [minderjarige] heeft doorgemaakt, is er gekomen doordat er zo veel structuur en duidelijkheid was. De Rading vindt het daarom spannend om dat nu los te laten. Ook omdat de Rading zich afvraagt of vader zich realiseert hoe zorgelijk en kwetsbaar de situatie van [minderjarige] is.
De Raad vindt dat er onvoldoende zicht is op de basale opvoedkwaliteiten van de vader, laat staan dat duidelijk is of de vader kan beantwoorden aan de bovengemiddelde opvoedvraag van [minderjarige] . [minderjarige] heeft langdurig intensieve hulp nodig en het is een zeer kwetsbaar kind, dus het wonen bij de vader kan geen experiment zijn. Er moeten nog enorme stappen gezet worden in de hulp voor [minderjarige] en daar hoort bij dat er bij de opvoeders inzicht en besef is van de problematiek van het kind. De hulpverlening zal namelijk nog veel van [minderjarige] vragen, en de vader zal dat bij [minderjarige] op moeten kunnen vangen. Dit terwijl [minderjarige] nu op zijn plek lijkt te zitten en het op alle vlakken goed doet, ook op school en op de momenten dat hij bij de vader verblijft. De Raad geeft de GI in overweging dat het opvoedbesluit ook kan inhouden dat [minderjarige] deels bij het pleeggezin en deels bij de vader verblijft. De Raad vraagt zich namelijk af of de risico’s die er zijn wel voldoende zijn afgewogen tegen het feit dat de vader enorm zijn best doet.

De beoordeling

De beslissing
De rechtbank zal de verzoeken van de GI afwijzen en bepalen dat zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin van kracht blijven tot 21 juli 2022. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
Juridisch kader
Het eerste verzoek van de GI gaat over de wijziging van het verblijf van [minderjarige] voor de duur van de huidige machtiging tot uithuisplaatsing, die geldig is tot 17 augustus 2021. Omdat [minderjarige] al langer dan een jaar bij de pleegouders woont, moet de GI op grond van de wet [1] eerst toestemming aan de rechtbank vragen om het verblijf van [minderjarige] te wijzigen. In de wet is ook bepaald dat de rechtbank dit verzoek van de GI alleen kan afwijzen, als de rechtbank denkt dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat hij bij het pleeggezin blijft wonen. [2] Als de rechtbank het verzoek van de GI afwijst, dan mag de rechtbank ook bepalen dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin van kracht blijven voor een jaar. [3]
Het tweede verzoek van de GI gaat over de
verlengingvan de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , die de GI deze keer verzocht heeft bij de vader thuis in plaats van in het pleeggezin. [4]
Samengevat komt het erop neer dat er weliswaar twee verschillende verzoeken voorliggen, maar dat de rechtbank voor beide verzoeken moet beoordelen of het meer in het belang van [minderjarige] is dat hij bij de pleegouders blijft wonen, of dat hij bij de vader gaat wonen.
Wat is het beste voor [minderjarige] ?
[minderjarige] komt uit een onveilige opvoedsituatie, waardoor hij veel problemen heeft terwijl hij ook een kwetsbare jongen is. Het lukte de ouders ondanks hun liefde en goede wil niet om [minderjarige] de juiste zorg en opvoeding te bieden, waardoor [minderjarige] in het pleeggezin is geplaatst De rechtbank heeft in de beslissing van 26 maart 2021 overwogen dat het perspectief van [minderjarige] niet bij zijn moeder ligt. In het pleeggezin heeft [minderjarige] een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De pleegouders zien dat [minderjarige] zijn plekje begint te vinden en dat hij meer ontspannen is, zowel op school als thuis in het gezin. [minderjarige] heeft zelfs vriendjes gemaakt op school, terwijl hij eerst andere kinderen sloeg en schopte. Deze ontwikkeling is eigenlijk nog positiever dan iedereen had durven hopen. De rechtbank denkt dat dit komt doordat [minderjarige] naast de basale zorg ook voldoende aandacht, structuur en veiligheid heeft gekregen van de pleegouders. Een overplaatsing van [minderjarige] naar de vader zou betekenen dat de vader dit ook aan [minderjarige] moet kunnen bieden, en daar twijfelt de rechtbank aan. Ondanks dat de vader heel erg betrokken is, zal hij waarschijnlijk niet hetzelfde voor [minderjarige] kunnen betekenen als het pleeggezin op dit moment. [minderjarige] krijgt daar namelijk op ieder moment van de dag begeleiding van de pleegouders, wat voor de vader niet mogelijk is. De vader werkt namelijk fulltime, wat zou betekenen dat [minderjarige] ook regelmatig naar de BSO moet. Voor de meeste kinderen is dat geen probleem, maar voor [minderjarige] ligt dat anders. Dit komt door zijn kwetsbaarheid en behoefte aan stabiliteit en voorspelbaarheid.
Hoewel [minderjarige] al grote stappen heeft gemaakt in zijn ontwikkeling, is het niet zo dat er nu geen zorgen meer zijn over [minderjarige] . De rechtbank maakt zich zorgen over of de vader dit wel voldoende inziet. De vader stelt ter zitting bijvoorbeeld dat het geen probleem is als [minderjarige] naar de BSO moet, omdat andere kinderen daar ook heen gaan. Maar [minderjarige] is nog steeds veel kwetsbaarder dan andere kinderen. [minderjarige] heeft namelijk nog trauma’s te verwerken, en er is sprake van hechtingsproblematiek en een taalachterstand. Dat zijn allemaal zorgen waar nog aan gewerkt moet worden. Dat zal veel van [minderjarige] vragen, maar ook van degene die [minderjarige] opvoedt. Ook wat dat betreft betwijfelt de rechtbank of de vader daartoe in staat is. De rechtbank vindt het namelijk zorgelijk dat er eigenlijk niet genoeg zicht is op of de vader de basale opvoedvaardigheden voldoende onder de knie heeft, terwijl [minderjarige] zelfs veel meer nodig heeft dan de ‘normale’ opvoeding die andere kinderen krijgen: [minderjarige] heeft namelijk een bovengemiddelde opvoedvraag. De rechtbank vindt dat uit de stukken en de verklaringen tijdens de zitting niet genoeg duidelijk is geworden of de vader aan de bovengemiddelde opvoedvraag van [minderjarige] kan voldoen.
Samengevat ziet de rechtbank teveel onzekerheden en risico’s bij een overplaatsing van [minderjarige] naar de vader. In het pleeggezin ontwikkelt [minderjarige] zich zelfs boven verwachting. De rechtbank voorziet dat de vader [minderjarige] niet de juiste zorg en voldoende stabiliteit kan bieden om die positieve lijn te laten voortduren, ook omdat de vader zich niet genoeg realiseert hoe kwetsbaar de situatie en ontwikkeling van [minderjarige] zijn. Die ontwikkeling en situatie zijn namelijk zo kwetsbaar, dat [minderjarige] weer terug bij af zou zijn als het toch niet goed gaat bij de vader thuis. De rechtbank vindt het daarom niet in het belang van [minderjarige] om zijn opvoedsituatie te wijzigen. De rechtbank begrijpt dat de ouders het liefst willen dat [minderjarige] bij één van zijn biologische ouders opgroeit, maar de rechtbank vindt dat belang niet zwaarder wegen dan het belang van [minderjarige] bij het voortzetten van de positieve ontwikkeling die hij nu doormaakt. Om die positieve ontwikkeling en de juiste zorg te kunnen waarborgen, vindt de rechtbank het noodzakelijk en het beste voor [minderjarige] dat hij in het pleeggezin blijft wonen. De rechtbank zal de verzoeken van de GI daarom afwijzen, en bepalen dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin van kracht blijven voor een jaar.
De rechtbank wijst erop dat dit overigens niet betekent dat [minderjarige] niet meer naar de vader gaat. Het contact tussen hen zal gewoon kunnen blijven verlopen zoals nu, en het staat de GI vrij om te onderzoeken of er nog uitbreidingen mogelijk zijn in het contact.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot toestemming voor wijziging in het verblijf van [minderjarige] ;
bepaalt dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van kracht blijft tot 21 juli 2022;
bepaalt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin van kracht blijft tot 21 juli 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek van de GI om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader af.
Deze beschikking is gegeven op 21 juli 2021 door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en mr. N.J.W.G. Simons, leden, allen (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Nettekoven als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 27 augustus 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:265i lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:265i lid 2 BW.
3.Artikel 1:265i lid 3 BW.
4.Artikel 1:265c lid 2 BW.