ECLI:NL:RBMNE:2021:4169

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/1005
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de verleende omgevingsvergunning voor baggerwerkzaamheden en de belangenafweging tussen vergunninghouder en omwonenden

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor baggerwerkzaamheden. De vergunninghouder had op 7 mei 2020 een vergunning aangevraagd om bagger te verspreiden over zijn agrarische perceel in [woonplaats 2]. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een bezwaar van eiser, die eigenaar is van een nabijgelegen bungalowpark en vreest voor geur- en insectenoverlast door de werkzaamheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder de aanvraag heeft ingediend in overeenstemming met de geldende planregels en dat de gemeente de belangen van de betrokken partijen heeft afgewogen. Eiser heeft aangevoerd dat de geurhinder en overlast van insecten onvoldoende zijn meegewogen en dat er voorschriften ter bescherming van de weidevogels hadden moeten worden verbonden aan de vergunning. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gemeente in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen, omdat de werkzaamheden tijdelijk zijn en de belangen van eiser voldoende zijn afgewogen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat het beroep ongegrond was. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. M. Nagel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats 2], verweerder
(gemachtigden: mevrouw J. Stijger en de heer J. Koelewijn).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[vergunninghouder], te [woonplaats 2], vergunninghouder.

Inleiding

1. Op 7 mei 2020 heeft vergunninghouder een vergunning voor het uitvoeren van baggerwerkzaamheden in ‘[strand]’, een recreatiestrand in [woonplaats 2], aangevraagd. Vergunninghouder wil de bagger verspreiden over zijn perceel, gelegen aan de [straat], kadastraal bekend gemeente [woonplaats 2], sectie [letter], nummers [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3] en [nummer 4] (gedeeltelijk) (verder: het perceel). Doel van deze werkzaamheden is om de agrarische percelen van vergunninghouder op te hogen om het agrarisch gebruik te verbeteren. Eiser is eigenaar en exploitant van het vlakbij gelegen bungalowpark [bungalowpark].
2. In het besluit van 30 juni 2020 (het primair besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het verspreiden van bagger en het opnieuw inzaaien van het perceel.
In het besluit van 16 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is niet verschenen.
3. De rechtbank heeft de zaak op de zitting aangehouden, zodat partijen met elkaar kunnen overleggen over de periode van uitvoering van de werkzaamheden. Bij brief van 30 juni 2021 heeft eiser de rechtbank laten weten dat tussen partijen geen volledige overeenstemming is bereikt.
De rechtbank heeft met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten dat in deze zaak geen nader onderzoek op de zitting wordt gedaan en heeft het onderzoek op 16 augustus 2021 gesloten.

Overwegingen

4. In deze zaak is aan de orde of verweerder terecht aan vergunninghouder een
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk heeft verleend. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aanvraag voldoet aan de toetsingscriteria van artikel 35, derde lid, van de planregels. Verder heeft verweerder de belangen van eiser afgewogen tegen de belangen van vergunninghouder.
5. Eiser is het hier niet mee eens en stelt dat hij en de gasten op zijn bungalowpark geuroverlast en overlast van insecten, die het verspreiden van bagger met zich brengt, zullen ondervinden. Zijn belang is door verweerder onvoldoende meegewogen en verweerder had een termijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden aan de vergunning moeten verbinden.
Toetsingskader
6. Op het perceel is het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van toepassing, met de bestemmingen ‘Agrarisch met waarden’ en ‘Waarde - archeologie 5’.
Op grond van artikel 3.1 van de planregels zijn de voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden (..) ook bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aldaar voorkomende dan wel de daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden (..).
Volgens artikel 35, eerste lid, van de planregels is voor de werkzaamheden ophogen en egaliseren van de gronden met deze bestemmingen een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wabo vereist.
In artikel 35, derde lid, van de planregels is bepaald dat deze omgevingsvergunning alleen kan worden verleend, indien met de genoemde werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden, belangen of functies die het plan beoogt te beschermen en de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden tegemoet kan worden gekomen.
Dat betekent dat verweerder bij al dan niet het verlenen van de vergunning beleidsruimte heeft. De rechtbank toetst of verweerder in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen.
Geuroverlast, overlast door insecten en belangenafweging
7. Eiser voert aan dat niet duidelijk is waar verweerder zijn standpunt op baseert dat de specifieke geur die vrijkomt bij het verspreiden van de bagger slechts van tijdelijke aard is. Dit is immers afhankelijk van de temperatuur. De door de adviescommissie gedane aanbeveling van afronding vóór het zwem- en recreatieseizoen acht eiser onvoldoende.
Daarnaast heeft verweerder geen rekening gehouden met de door eiser gevreesde overlast van insecten.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er na uitvoering van de werkzaamheden sprake zal zijn van hinder, maar dat deze slechts tijdelijk en van korte duur is. Het hele werk zou binnen 4 weken gereed moeten zijn. Vooralsnog heeft verweerder geen aanwijzingen dat deze geur onaanvaardbaar is. Aanvrager heeft in verband daarmee een gewijzigde situatietekening overgelegd, waaruit blijkt dat de baggerspecie niet direct aangrenzend aan de [straat] wordt gestort maar ongeveer 130 meter verder op het perceel.
9. Ter zitting heeft eiser aangevoerd op zich geen bezwaren tegen de verleende vergunning te hebben en te beseffen dat de werkzaamheden enige geurhinder en hinder van insecten met zich meebrengen. Het hem gaat vooral om de periode waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd, zodat hij en de gasten op zijn bungalowpark er zo min mogelijk last van hebben. Verweerder heeft toegelicht dat aan de vergunning het voorschrift is verbonden dat de werkzaamheden binnen redelijke termijn moeten worden uitgevoerd. Bij de bepaling van de periode heeft verweerder te maken met meerdere belangen dan alleen die van eiser, zoals de aannemer, andere omwonenden en vergunninghouder. Ook moet rekening worden gehouden met de weersomstandigheden en de drassigheid van het perceel.
10. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat met de werkzaamheden een onaanvaardbare aantasting van de waarden van het perceel zal plaatsvinden en dat verweerder de vergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Het verbinden van een voorschrift aan een vergunning is een bevoegdheid van verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het bestreden besluit dat verweerder de in aanmerking komende belangen voldoende heeft afgewogen. De belangen van eiser heeft verweerder daarbij betrokken. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank merkt op dat uit de brief van 30 juni 2021 van eiser aan de rechtbank blijkt dat eiser kan instemmen met uitvoering van de werkzaamheden vanaf medio januari 2022, zoals door verweerder voorgesteld.
Weidevogels
11. Eiser is van mening dat verweerder ter bescherming van de weidevogels voorschriften aan het besluit had moeten verbinden.
12. Verweerder heeft voor het verlenen van de vergunning advies ingewonnen bij Bureau Natuurzorg (inventarisatie weidevogels locatie baggeropslag/ vooropname flora en fauna). In zijn rapport van 28 april 2020 komt dit bureau tot de conclusie dat de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder mitigerende maatregelen en dat de werkzaamheden geen negatieve invloed hebben op beschermde soorten in de omgeving van het plangebied. Er is sprake van tijdelijke werkzaamheden waarbij de eindsituatie uiteindelijk weer overeenkomt met de bestemming. Daardoor vindt er volgens verweerder geen onevenredige aantasting van de natuurwaarden plaats.
13. Gelet op de toelichting door verweerder, en omdat de wettelijke zorgplicht onverkort van toepassing is, kan de rechtbank volgen dat verweerder geen aanleiding heeft gezien voorschriften ter bescherming van de weidevogels aan de vergunning te verbinden.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
14. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond.
15. Eiser stelt zich op het standpunt dat overeenstemming over de periode van uitvoeren van de werkzaamheden al in de bezwaarfase bereikt had kunnen worden, zodat verweerder de proceskosten aan hem dient te vergoeden.
De rechtbank volgt eiser hierin niet omdat het beroep, gelet op de ingediende beroepsgronden, ongegrond is. De rechtbank zal dus geen proceskostenveroordeling uitspreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.