ECLI:NL:RBMNE:2021:4167
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van uitkeringen en aflossingscapaciteit in bestuursrechtelijke context
In deze zaak heeft eiser, die in het verleden uitkeringen heeft ontvangen op basis van de Ziektewet en de Werkloosheidswet, beroep aangetekend tegen een besluit van het UWV. Het UWV had op 25 januari 2021 besloten dat eiser maandelijks € 50,- moest afbetalen van de resterende vorderingen, die op dat moment € 5.782,42 bedroegen. Eiser was het niet eens met dit aflossingsbedrag en stelde dat hij door zijn lage inkomen en andere schulden, waaronder bij de zorgverzekering, niet in staat was om dit bedrag af te lossen. Hij ontving zelfs voedselhulp van de voedselbank en ondersteuning van Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2021 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het UWV de aflossingscapaciteit correct had berekend op basis van het netto-inkomen van eiser, dat in de maanden september tot en met november 2020 € 997,- per maand bedroeg. De beslagvrije voet was vastgesteld op € 947,- per maand, wat resulteerde in een aflossingscapaciteit van € 50,-. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn netto-inkomen lager was of dat de beslagvrije voet hoger moest zijn.
De rechtbank merkte op dat er een kennelijke fout was in de beslissing op bezwaar, waar alleen over vorderingen op grond van de Werkloosheidswet werd gesproken, terwijl ook vorderingen op basis van de Ziektewet betroffen waren. Deze fout had echter geen gevolgen voor de uitkomst van de beroepszaak. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.