Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord tevens incidentele vordering tot verwijzing;
- de incidentele conclusie van antwoord.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 september 2021 een tussenuitspraak gedaan in een incident. De eiseres in de hoofdzaak, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde in de hoofdzaak, eveneens een besloten vennootschap, voor betaling van facturen voor verhuurd materieel en uitgeleend personeel. De gedaagde heeft erkend dat zij de facturen moet betalen, maar stelt dat zij deze kan verrekenen met haar eigen vordering op een derde partij wegens onbetaald gelaten facturen voor asfaltleveringen.
De gedaagde heeft in het incident verzocht om verwijzing van de hoofdzaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, omdat zij van mening is dat de zaken verknocht zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van verknochtheid tussen beide zaken, zoals bedoeld in artikel 220 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke en juridische geschilpunten in beide zaken onvoldoende samenhang vertonen en dat een gezamenlijke behandeling niet uit een oogpunt van doelmatigheid geboden is. Bovendien zou een verwijzing leiden tot onredelijke vertraging en extra kosten.
De rechtbank heeft het verzoek van de gedaagde tot verwijzing afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van het incident. De kosten zijn begroot op € 563,00. Tevens is bepaald dat er een mondelinge behandeling zal plaatsvinden en dat de zaak weer op de rol zal komen voor het opgeven van verhinderdata in de periode oktober tot en met december 2021. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.R. Hurenkamp.