ECLI:NL:RBMNE:2021:4145

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2021
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
524432
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervangende toestemming voor inschrijving van een minderjarige op een privéschool en betaling van schoolgeld

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 20 augustus 2021, vordert de moeder vervangende toestemming voor de inschrijving van haar minderjarige zoon op een particuliere middelbare school, het [school 1], en betaling van de helft van de schoolkosten door de vader. De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk ouderlijk gezag over hun kind, dat dyslectisch is en baat heeft bij kleinschalig onderwijs. De vader verzet zich tegen de inschrijving op het [school 1] en stelt dat het kind beter af is op de [school 2], een reguliere school die beter aansluit bij zijn behoeften.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar verzoek in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De vader heeft aangetoond dat hij niet in staat is om de kosten van het [school 1] te dragen, ondanks dat hij nu een inkomen uit arbeid heeft. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de moeder af, omdat het niet zonder meer aannemelijk is dat de redenen van de moeder zwaarder wegen dan die van de vader. Bovendien is het in Nederland gebruikelijk dat kinderen naar door de overheid gefinancierde scholen gaan, die over het algemeen goed onderwijs bieden.

De voorzieningenrechter compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/524432 / KG ZA 21-399
Vonnis in kort geding van 20 augustus 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente 1] ,
eiseres,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. D.I.A. Schröder,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente 1] ,
gedaagde,
hierna: de vader.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 11;
  • het verweerschrift van de vader met producties 1 tot en met 10;
  • de brief d.d. 11 augustus 2021 van de moeder met producties 12 tot en met 18;
  • de mondelinge behandeling d.d. 12 augustus 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van [2012] is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op [2013] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente 2] .
2.2.
Het minderjarige kind van hen is:
[naam minderjarige], geboren op [2008] te [geboorteplaats] .
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige] .
2.4.
In de beschikking van deze rechtbank van 7 augustus 2020 is een zorgregeling bepaald waarbij [voornaam van minderjarige] in de even weken en weekenden bij de vader verblijft en in de oneven weken en weekenden bij de moeder met maandag na school als wisselmoment.
2.5.
[voornaam van minderjarige] start na de zomervakantie met onderwijs op een middelbare school of.

3.Het geschil

3.1.
De moeder vordert primair te bepalen dat de vader zijn schriftelijke toestemming dient te geven om de minderjarige [voornaam van minderjarige] definitief in te laten schrijven op het [school 1] te [plaatsnaam 1] , het daartoe benodigde inschrijvingsformulier dient te ondertekenen en dit tijdig aan de school dient te verzenden/overhandigen.
De moeder vordert subsidiair, voor zover de vader weigert zijn schriftelijke toestemming te verlenen en het formulier niet ondertekent, vervangende toestemming te verlenen voor 20 augustus 2021, zodat deze in de plaats zal treden van de toestemming van de vader.
Tot slot vordert de moeder dat de vader de helft van de met de inschrijving op het [school 1] verband houdende kosten ten bedrage van € 24.000,--, dus € 12.000,--, aan de moeder dient te betalen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, met verordeling van de vader in de proceskosten.
3.2.
De moeder stelt zich op het standpunt dat uit het advies van de basisschool naar voren komt dat [voornaam van minderjarige] het heel moeilijk heeft (gehad) met de (v)echtscheiding van zijn ouders. Dit is volgens school kennelijk van invloed (geweest) op zijn functioneren. [voornaam van minderjarige] is dyslectisch en is gebaat bij kleine klassen. Het is in het belang van [voornaam van minderjarige] dat de middelbare school zoveel mogelijk zal aansluiten bij zijn mogelijkheden en wensen, zodat hij zo goed mogelijk zal kunnen presteren. De moeder heeft onderzoek gedaan naar welke school de meest geschikte zal zijn voor [voornaam van minderjarige] en daaruit is het [school 1] gekomen met kleinschalig particulier onderwijs.
3.3.
De vader voert verweer. De vader voert aan dat hij niet in staat is om de kosten van het [school 1] te betalen. Daarnaast komt uit het schooladvies naar voren dat [voornaam van minderjarige] het beste naar de [school 2] kan gaan. De vader is het daarmee eens nu dit een kleine school is die in de omgeving ligt waar [voornaam van minderjarige] gelijkgestemde vriendjes leert kennen die in de buurt wonen en waar hij goede begeleiding krijgt bij zijn dyslexie. Het [school 1] is een privéschool van geheel andere aard waar [voornaam van minderjarige] niet op zijn plaats is, aldus de vader.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat het op schrift gestelde verweer van de vader ook een eis in reconventie bevat. Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter uitgelegd dat de vader alleen een eis in reconventie kan instellen als hij wordt bijgestaan door een advocaat en dat, nu hij in persoon procedeert zonder bijstand van advocaat, de eis in reconventie van de vader niet in behandeling wordt genomen.
4.2.
Het spoedeisend belang van de moeder bij haar vordering is door de vader niet betwist en volgt overigens voldoende uit de zaak (ouders verschillen van mening over de door hun zoon te volgen middelbare school, te beginnen ná de zomervakantie 2021).
4.3.
Een vordering in kort geding komt alleen voor toewijzing in aanmerking indien aannemelijk is dat de rechtbank in een bodemprocedure tot hetzelfde oordeel komt. In de onderhavige zaak oordeelt de voorzieningenrechter dat het
volstrektonaannemelijk is dat in een bodemprocedure de rechtbank de moeder vervangende toestemming zal verlenen om de minderjarige zoon van partijen in te schrijven op het [school 1] en de vader zal veroordelen tot betaling van de helft van de kosten die voortvloeien uit deze inschrijving. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe het volgende.
4.4.
De bodemprocedure als hiervoor bedoeld is de procedure ex artikel 1:253a, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek
: “In geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.”
4.4.1.
De moeder vindt dat [voornaam van minderjarige] het meest gebaat is bij inschrijving op het [school 1] in [plaatsnaam 1] en de vader op de [school 2] in [plaatsnaam 2] vanwege de hiervoor onder 3.2. en 3.3. weergegeven redenen. De voorzieningenrechter overweegt dat het niet zonder meer aannemelijk is dat de redenen van de moeder om [voornaam van minderjarige] in te schrijven op het [school 1] zwaarder wegen dan de redenen van de vader om [voornaam van minderjarige] in te schrijven op de [school 2] . Reeds hierom kan de vordering in kort geding niet worden toegewezen.
4.4.2.
Maar zelfs al zou [voornaam van minderjarige] het meest gebaat zijn met het kleinschalig onderwijs op het [school 1] , dan moet het ook wel mogelijk zijn voor beide ouders om [voornaam van minderjarige] dit onderwijs te laten volgen. De vader heeft echter verklaard -en ook voldoende aannemelijk gemaakt- dat hij niet in staat is om de helft van de kosten van het [school 1] te dragen ondanks dat hij thans een inkomen uit arbeid geniet en niet langer -zoals op het moment dat de moeder hem verzocht om toestemming voor inschrijving van [voornaam van minderjarige] op het [school 1] - een uitkering heeft. Ook dit draagt bij tot het oordeel van de voorzieningenrechter dat onaannemelijk is dat in een bodemprocedure aan de moeder vervangende toestemming zal worden gegeven om [voornaam van minderjarige] in te schrijven op het [school 1] .
4.4.3.
Tenslotte en ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog dat zelfs al zou de vader zo veel verdienen dan wel zo vermogend zijn dat hij de helft van de kosten van particulier onderwijs kan dragen, dan nog niet zonder meer aannemelijk is dat de rechtbank in een bodemprocedure aan de moeder vervangende toestemming zal verlenen. Immers, in Nederland gaan bijna alle kinderen naar scholen (primair onderwijs, secundair onderwijs en tertiair onderwijs) waarvan de kosten (grotendeels) door de overheid worden gefinancierd. Dit onderwijs is (in het algemeen) goed op alle niveaus. Het is dan ook niet zonder meer aannemelijk dat kleinschalig particulier onderwijs (altijd) beter is voor een kind dan het publieke (door de overheid gefinancierde) onderwijs.
4.5.
Het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de proceskosten van de vader (welke deze ook moge zijn) wijst de voorzieningenrechter af. Er is geen reden om af te wijken van het uitgangspunt in familierechtelijke zaken dat gelet op de relatie tussen partijen de proceskosten tussen hen zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.W.J. van Veen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2021, in tegenwoordigheid van mr. C. Bosma-van ’t Hof, griffier.