ECLI:NL:RBMNE:2021:4119

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
9003681
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en groepsaansprakelijkheid bij auto-oplichting

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 september 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure over oplichting bij de verkoop van een auto. De eiser, [eiser], had zijn Audi A4 Avant te koop aangeboden en verkocht deze aan de kopers, die zich als legitieme kopers voordeden. Echter, na de verkoop bleek dat de betaling niet was gedaan, en de auto werd snel op naam van een derde en vervolgens een vierde persoon overgeschreven. De eiser vorderde schadevergoeding van de gedaagde, [gedaagde], op basis van groepsaansprakelijkheid en het niet nakomen van de wegwijsplicht volgens artikel 3:87 BW. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door deel uit te maken van een groepsverband dat betrokken was bij de oplichting. De rechter oordeelde dat de gedaagde aansprakelijk was voor de schade die de eiser had geleden, en veroordeelde haar tot betaling van de koopsom van € 16.500,- plus bijkomende kosten. Daarnaast werd de gedaagde verplicht om de persoonsgegevens van de koper te verstrekken, op straffe van een dwangsom. De kantonrechter wees ook de gevorderde wettelijke rente en proceskosten toe aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9003681 UC EXPL 21-998 JPd/45024
Vonnis van 1 september 2021
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. I.C.C. Bloemen,
tegen:
[gedaagde],
verblijvend in [verblijfplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.J. Hoogendoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 januari 2021 met bijlagen;
- de conclusie van antwoord van 24 maart 2021;
- de brief van de rechtbank waarin partijen is bericht dat een mondelinge behandeling van de zaak zal plaatsvinden;
- de akte houdende aanvullende productie van [eiser] van 20 juli 2021.
1.2.
Op 29 juli 2021 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Namens de eisende partij waren de gemachtigden mr. I.C.C. Bloemen en mr. [A] aanwezig. Namens gedaagde partij was mr. M.J. Hoogendoorn aanwezig. [gedaagde] was niet aanwezig omdat het gedetineerdenvervoer haar niet had opgehaald. Mr. M.J. Hoogendoorn heeft voorafgaand aan de zitting aangegeven dat de zitting zonder haar aanwezigheid doorgang kan vinden. Beide partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter en de griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 15 juni 2017 zijn Audi A4 Avant (hierna: de auto) op Martkplaats.nl aangeboden. De heer [B] en/of zijn zoons (hierna: de kopers) hebben de auto gekocht voor € 16.500 en op 22 juni 2017 is de auto met de autopapieren opgehaald door één van de zoons. Deze heeft bij het ophalen van de auto op zijn telefoon een betalingsafschrift aan [eiser] getoond waarop te zien zou zijn dat € 16.500,- is overgeboekt op de bankrekening van [eiser] . De volgende dag bleek echter dat het bedrag niet op zijn bankrekeningnummer was bijgeschreven.
2.2.
[eiser] heeft op 22 juni 2017 aangifte gedaan van oplichting bij de politie. Uit het register van Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) is gebleken dat de auto diezelfde dag op naam van [gedaagde] is gezet en op 23 juni 2017 op naam van de heer [C] (hierna: [C] ).
2.3.
[eiser] heeft [gedaagde] op 25 juli 2017 en [C] op 15 augustus 2017 aangemaand om de koopsom te betalen. [C] heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen en aangevoerd dat hij de auto in eigendom heeft gekregen. [eiser] heeft de auto vervolgens voor € 8.000 van [C] teruggekocht.
2.4.
Op 1 april 2019 heeft [eiser] [gedaagde] op grond van de wegwijsplicht van artikel 3:87 Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht om gegevens te verstrekken van de persoon van wie zij de auto heeft gekocht. Op 13 maart 2020 heeft [eiser] [gedaagde] aangemaand om € 16.500 te betalen vanwege het niet voldoen aan de wegwijsplicht. Beide keren heeft [gedaagde] niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert betaling door [gedaagde] van € 17.440,- (bestaande uit € 16.500,- aan hoofdsom en € 940,- aan buitengerechtelijke incassokosten), met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 22 juni 2017 en over de incassokosten vanaf de dagvaarding, beide tot de dag van voldoening, en de proceskosten en nakosten, met rente. Ook vordert [eiser] een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door hem geleden schade. Tot slot vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] om de voor- en achternaam en verblijfplaats van de persoon van wie zij op 22 juni 2017 de auto(papieren) heeft gekregen over te leggen, op straffe van een dwangsom.
3.2.
[gedaagde] heeft jegens hem onrechtmatig gehandeld door onderdeel te zijn (geweest) van een groepsverband waarvan één of meer deelnemers zich onrechtmatig jegens [eiser] heeft gedragen. [gedaagde] is als groepsdeelnemer aansprakelijk voor de schade die als gevolg van die onrechtmatige gedraging, namelijk de oplichting, is ontstaan. Voorts heeft [gedaagde] niet aan de wegwijsplicht voldaan.
[eiser] maakt aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten nu [gedaagde] in verzuim is geraakt, respectievelijk [eiser] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen. Zij betwist onderdeel te zijn geweest van een onrechtmatige groepsgedraging. Zij kent de door [eiser] beschreven kopers van de auto niet. Haar identiteitsbewijs is ontvreemd waardoor derden, zo vermoedt zij, de auto op haar naam hebben gezet. Bovendien zou [eiser] de schade ook hebben geleden zonder de door [eiser] gestelde bijdrage van [gedaagde] aan de oplichting. Ook betwist zij de hoogte van de schade.

4.De beoordeling

Heeft [gedaagde] zich onrechtmatig gedragen?

4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter staat op grond van de hierboven weergegeven gang van zaken voldoende vast dat [eiser] door de koper(s) is opgelicht. Op grond van de overschrijving van de auto bij RDW acht de kantonrechter het verder voorshands bewezen dat [gedaagde] de beschikking heeft gehad over in ieder geval de autopapieren. Om een auto op eigen naam te stellen is verder een identiteitsbewijs dan wel paspoort vereist. De stelling van [gedaagde] dat de overschrijving is gebeurd met een van haar gestolen identiteitsbewijs is een zogenaamd bevrijdend verweer. De stelplicht en bewijslast daarvan berust bij [gedaagde] . [gedaagde] heeft haar stelling echter onvoldoende onderbouwd. Zij heeft geen details van de diefstal van het identiteitsbewijs beschreven. Zij stelt enkel dat de diefstal enige tijd vóór de koop van de auto heeft plaatsgevonden maar niet wanneer, waar en op welke wijze de diefstal heeft kunnen plaatsvinden. Ook heeft [gedaagde] niet gesteld dat en waarom zij die gegevens niet meer zou kunnen verstrekken. Op de zitting heeft haar gemachtigde nader toegelicht dat het om een paspoort ging en dat zij inmiddels via haar casemanager bij de PI een nieuw identiteitsbewijs heeft ontvangen. Desgevraagd heeft de gemachtigde meegedeeld dat [gedaagde] geen aangifte van diefstal van het paspoort heeft gedaan. Dit had voor de geloofwaardigheid van de gestelde diefstal van het paspoort echter wel voor de hand gelegen. [gedaagde] heeft geen specifiek bewijsaanbod gedaan met betrekking tot de diefstal van het paspoort. Onder deze omstandigheden heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk gemaakt dat haar paspoort inderdaad is gestolen en dat daarvan misbruik is gemaakt.
4.2.
Daar staat tegenover dat [eiser] wel aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] betrokken is bij de oplichting, hetzij door de auto zelf over te schrijven hetzij door haar identiteitsbewijs aan een derde ter beschikking te stellen om de auto over te laten schrijven. In dat geval is voldaan aan de eisen voor groepsaansprakelijkheid in de zin van artikel 6:166 BW. [gedaagde] heeft eraan meegewerkt dat de auto eigendom is geworden van een derde ( [C] ) zonder dat de oorspronkelijke eigenaar [eiser] bekend kon raken met de identiteit van de koper en zonder de koopsom te hebben ontvangen. [gedaagde] heeft daaraan bijgedragen door de gegevens van de oorspronkelijke koper niet te verstrekken, terwijl [eiser] door die gedragingen van [gedaagde] schade geleden; hij is de auto kwijtgeraakt zonder daarvoor de koopsom te ontvangen.
4.3.
Voor de schade die [eiser] heeft geleden is [gedaagde] aansprakelijk op grond van groepsaansprakelijkheid, mede in het licht van het niet nakomen van haar wegwijsplicht.
4.4.
De gemachtigde van [gedaagde] heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij, mochten de stellingen van [eiser] voorshands bewezen worden geacht, [C] als getuige zou willen horen. Hij vindt het merkwaardig dat [C] door [eiser] wél op zijn woord wordt geloofd maar [gedaagde] niet en dat er daarom reden is ‘om [C] aan de tand te voelen’ en hem te vragen of hij de auto als particulier of als handelaar heeft gekocht. De kantonrechter ziet geen reden om op dit bewijsaanbod in te gaan omdat [gedaagde] niet heeft gesteld wat zij precies wil bewijzen en waarom dat relevant is voor de beslissing van de zaak.
4.5.
[gedaagde] zal daarom worden veroordeeld om de schade van € 16.500,- te betalen. De stelling van [gedaagde] dat [eiser] de auto inmiddels (voor een lager bedrag) heeft teruggekocht is niet relevant voor de hoogte van de schade. [eiser] wilde de auto verkopen en daarvoor € 16.500,- ontvangen. Dat eerste is gebeurd, maar het laatste niet. Dat hij daarna de auto voor een ander bedrag heeft teruggekocht, is voor de hoogte van de schade niet relevant. Hij had immers evengoed een andere auto kunnen kopen. Het spreekt vanzelf dat een dergelijke koop voor de schade niets uitmaakt.
Moet [gedaagde] gegevens verstrekken?
4.6.
Nu uit het voorgaande blijkt dat het verweer van [gedaagde] dat zij niets met de zaak te maken heeft moet worden verworpen, is ook het gevorderde bevel tot het geven van de voor- en achternaam en de verblijfplaats van de koper van de auto toewijsbaar. Het argument van [gedaagde] dat de enige sanctie op het niet nakomen van de wegwijsplicht het vervallen van derdenbescherming zou zijn gaat niet op. Blijkens de wetsgeschiedenis van dat artikel (MvT, PG InvW 3, p.1227) sluit deze bepaling andere sancties zoals betaling van schadevergoeding of veroordeling tot nakoming op verbeurte van een dwangsom niet uit.
Dwangsom
4.7.
Ook de gevorderde dwangsom is toewijsbaar. De gemachtigde van [gedaagde] heeft tijdens de zitting aangevoerd dat [gedaagde] tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld, dat het hoger beroep weliswaar nog loopt maar dat er een kans is dat zij nog zo'n negen jaar gedetineerd blijft. Het opleggen van een dwangsom heeft volgens hem daarom geen zin. De kantonrechter passeert dat verweer. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, brengt deze enkele omstandigheid niet mee dat het opleggen van een dwangsom zinloos is. De kantonrechter ziet wel aanleiding om de dwangsom op een lager bedrag dan gevorderd te stellen, namelijk € 50,- per dag met een maximum van € 2.000.
Rente en kosten
4.8.
[gedaagde] zal ook de over de schadevergoeding gevorderde wettelijke rente moeten betalen nu zij op grond van artikel 6:83 aanhef onder b van het BW in verzuim is geraakt met betaling daarvan.
4.9.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter stelt verder vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 940,- komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De door [eiser] gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal toegewezen worden.
4.10.
[gedaagde] heeft ongelijk gekregen. Zij moet daarom de proceskosten betalen. De kosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 108,22
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde €
746,00(2 punten x tarief € 373,00)
Totaal € 1.361,22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn. Indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen volledig aan dit vonnis voldoet moet zij ook de nakosten betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de daardoor door hem geleden schade van € 16.500;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 17.440,- met de wettelijke rente over € 16.500,- vanaf 22 juni 2017 tot de voldoening en over € 940,- vanaf 25 januari 2021 tot de voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om de voor- en achternaam en de verblijfplaats van degene van wie zij op 22 juni 2017 de auto(papieren) heeft verkregen aan [eiser] mede te delen, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag of gedeelte van een dag dat gedaagde niet aan deze verplichting voldoet met een maximum van € 2.000;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.361,22, waarin begrepen € 746,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van aanschrijving door [eiser] dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,--
-aan salaris gemachtigde
,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 september 2021.