ECLI:NL:RBMNE:2021:4108

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
16.062431.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van cocaïnehandel en bezit

Op 26 augustus 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van het medeplegen van het dealen en het bezit van cocaïne. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 12 augustus 2021, waar de officier van justitie, mr. W.B. Gaasbeek, en de raadsman, mr. J.C. Spigt, hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het handelen in cocaïne in de periode van 20 april 2019 tot en met 1 maart 2021, samen met een ander. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de periode vóór 23 oktober 2020, en heeft de verdachte daarom partieel vrijgesproken van de tenlastelegging voor die periode.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte vanaf 23 oktober 2020 betrokken was bij de handel in cocaïne, op basis van verklaringen van haar stiefvader en de doorzoeking van de woning waar drugs werden aangetroffen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft verkocht en vervoerd, en op 1 maart 2021 in het bezit was van 52,34 gram cocaïne. De rechtbank verwierp het beroep op psychische overmacht van de verdediging, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte onder dwang handelde.

De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren, waarvan 120 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een contactverbod met de medeverdachte. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar kwetsbaarheid en de invloed van de medeverdachte op haar handelen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.062431.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 augustus 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. W.B. Gaasbeek en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. J.C. Spigt, advocaat te Capelle aan den IJssel, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 20 april 2019 tot en met 1 maart 2021 te [plaats] , samen met een ander, in cocaïne heeft gehandeld dan wel 52,34 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte samen met een ander in cocaïne heeft gehandeld gedurende de periode van 23 oktober 2020 tot en met 1 maart 2021. Volgens de officier van justitie is geen bewijs voorhanden waaruit kan worden afgeleid dat verdachte voorafgaand aan 23 oktober 2020 in cocaïne heeft gehandeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte gedurende drie maanden, in de periode van december 2020 tot en met februari 2021, cocaïne heeft verkocht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De verklaring van verdachte
[medeverdachte] [ [medeverdachte] , rechtbank] is mijn ex-vriend. Hij was altijd bezig met dealen. Ik heb hem geholpen. Ik was vaak bij hem. Ik ging in de buurt op de fiets naar klanten toe. Ik wist dat er drugs in de woning aanwezig waren. Dat waren de drugs die wij verkochten. [2]
De doorzoeking van de woning aan de [adres] te [plaats]
Op 1 maart 2021 was ik, verbalisant, belast met de doorzoeking op de [adres] . Ik ben naar de eerste etage van de woning gelopen. Hier is de kamer van de verdachte [ [medeverdachte] ] gevestigd. Ik zag dat er veel doorzichtige plastic gripzakjes op de PlayStation lagen. Ik zag naast het beeldscherm een doorzichtig plastic zakje liggen. Ik zag dat er kleine envelopjes(ponypacks) in het plastic zakje zaten. Ik zag dat de envelopjes zwart met wit van kleur waren. Ik zag dat de tekst 'SCARFACE' op de ponypacks stond. Ik voelde dat ponypacks gevuld waren. Ik zag dat er naast het plastic tasje met ponypacks een wit klein weegschaaltje stond. Ik zag dat er op de weegschaal een klein crème kleurig schaaltje stond. Ik zag dat er in het schaaltje een witte korrelige substantie lag. Ik zag dat er een witte korrelige substantie op de weegschaal lag. [3] Ik keek verder achter het beeldscherm en zag wederom een doorzichtig zakje met ponypacks liggen. Ik zag dat er in dit zakje dezelfde ponypacks zaten welke ik hierboven beschreven heb. Vervolgens zag ik tussen de voet van het beeldscherm een doorzichtig boterhamzakje liggen. Ik zag dat er een witte substantie in het boterham zakje zat. Ik heb dit zakje opgepakt en zag daaronder nog een boterhamzakje liggen met een witte substantie als inhoud. Ik zag dat er op verschillende plekken een losse ponypacks lagen. Verder zag ik in de kast een steak mes liggen. Ik zag dat er op de punt, aan de bovenzijde van het mes hele kleine witte korreltjes zaten. Ik zag dat er naast het mes ook erg kleine witte korreltjes lagen. [4]
Goednummer PL0900-2021065158-2786125
SIN AAOI5183NL
Relatie met SIN AAOA1559NL
Omschrijving Plastic zakje met wit poeder en brokje [5]
Gewicht netto: 24,04 gram
Goednummer PL0900-2021065158-2786133
SIN AAOI5184NL
Relatie met SIN AAOA1560NL
Omschrijving Plastic zakje met witte brokjes en poeder
Gewicht netto: 6,97 gram
Goednummer PL0900-2021065158-2786148
SIN AAOI5185NL
Relatie met SIN AAOA1561NL
Omschrijving 18 wikkels met wit poeder en brokjes [6]
Gewicht netto: 3,21 gram
Goednummer PL0900-2021065158-2786147
SIN AAOI5186NL
Relatie met SIN AAOA1562NL
Omschrijving 22 wikkels met wit poeder en brokjes
Gewicht netto: 5,64 gram
Goednummer PL0900-2021065158-2786119
SIN AAOI5187NL
Relatie met SIN AAOA1563NL
Omschrijving 24 wikkels met wit poeder en brokjes
Gewicht netto: 7,23 gram [7]
Goednummer PL0900-2021065158-2786113
SIN AAOI5188NL
Relatie met SIN AAOA1564NL
Omschrijving 20 wikkels met wit poeder en brokjes
Gewicht netto: 5,25 gram [8]
De NFI-rapporten
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAOA1559NL
poeder en brokjes, wit, uit 24,04 gram;
aantal in onderzoek: een
bevat cocaïne [9]
AAOA1560NL
poeder en brokjes, wit, uit 6,97 gram;
aantal in onderzoek: een
bevat cocaïne [10]
AAOA1561NL
poeder en brokjes, wit, uit 3,21 gram;
aantal in onderzoek: drie
bevat cocaïne [11]
AAOA1562NL
poeder en brokjes, wit, uit 5,64 gram;
aantal in onderzoek: drie
bevat cocaïne [12]
AAOA1563NL
poeder en brokjes, wit, uit 7,23 gram;
aantal in onderzoek: drie
bevat cocaïne [13]
AAOA1564NL
poeder, wit, uit 5,25 gram;
aantal in onderzoek: drie
bevat cocaïne [14]
Het gesprek tussen verdachte en de wijkagent
Op 23 oktober 2020 heeft de wijkagent in [adres] een gesprek gevoerd met [verdachte] , haar ouders en broer. Haar stiefvader vertelde dat [verdachte] een boekje open wilde doen over het drugs dealen van [medeverdachte] . Ze had aan haar ouders verteld dat [medeverdachte] dealt en vaak een ander nummer gebruikt. Zij heeft voor hem in haar telefoon veel nummers van afnemers opgeslagen. Daar ging ze een lijst van maken en aan de wijkagent in [plaats] overhandigen. [15]
Bewijsoverweging
Partiële vrijspraak van de periode voor 23 oktober 2020
Naar het oordeel van de rechtbank kan de begindatum van de pleegperiode op grond van het dossier worden gesteld op 23 oktober 2020. Het dossier biedt onvoldoende concrete aanknopingspunten dat ook al voor deze begindatum sprake was van (het medeplegen van) de handel in cocaïne door verdachte. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van het dealen van cocaïne in de periode van 20 april 2019 tot 23 oktober 2020.
Bewezenverklaring
De rechtbank is op basis van bovenstaande bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte zich bezig hield met het dealen van cocaïne vanaf 23 oktober 2020. Uit het dossier blijkt dat de stiefvader van verdachte op 23 oktober 2020 heeft verklaard dat verdachte toen al een boekje wilde opendoen over het dealen van drugs door de medeverdachte, dat zij nummers van afnemers in haar telefoon had opgeslagen en dat zij een lijst met deze nummers zou opmaken. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte op dat moment al een rol vervulde bij het dealen van drugs, namelijk het bijhouden van de afnemerslijst.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, te weten het medeplegen van het aanwezig hebben van 52,34 gram cocaïne op 1 maart 2021 en het dealen hiervan in de periode van 23 oktober 2020 tot en met 1 maart 2021, heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 23 oktober 2020 tot en met 1 maart 2021 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk cocaïne heeft verkocht en vervoerd,
en
op 1 maart 2021 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 52,34 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een geslaagd beroep op psychische overmacht toekomt. Volgens de raadsman was de van buiten komende drang, gelet op een verleden van fysieke en psychische mishandeling, voor verdachte van zodanige aard, dat zij daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en hoefde te bieden.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een psychische overmachtssituatie. Volgens de officier van justitie is niet gebleken dat op verdachte een dermate grote dwang is uitgeoefend dat niet redelijkerwijs van haar kon worden gevergd dat zij daartegen weerstand bood. Dat verdachte kwetsbaar en beïnvloedbaar is, is daarvoor onvoldoende.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen indien aannemelijk is geworden dat het handelen van verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een van buiten komende dwang, drang of kracht, waartegen verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefte te bieden.
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat sprake was van problematiek tussen verdachte en de medeverdachte. Ook uitgaande van deze gegevens kunnen de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de raadsman omschreven, echter geen grond vormen voor een geslaagd beroep op psychische overmacht. Er is onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake was van een continue dwang, mede omdat verdachte heeft verklaard dat ze de relatie met de medeverdachte meerdere keren heeft beëindigd, maar daarna steeds weer opnieuw een relatie met hem begon.
De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [medeverdachte] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank voorbijgaat aan het beroep op psychische overmacht, heeft de raadsman verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht een voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Meest subsidiair heeft hij verzocht een korte onvoorwaardelijke werkstraf aan verdachte op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft gedurende ruim vier maanden, samen met een ander, cocaïne gedeald. Daarnaast was verdachte ook in het bezit cocaïne. De verkoop van harddrugs is doorgaans lucratief voor dealers, maar het gebruik ervan is zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Verdachte heeft door haar handelen dan ook de gezondheid van de kopers in gevaar gebracht. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft hieraan door haar handelen indirect bijgedragen. Voor de negatieve gevolgen van haar handelen heeft verdachte kennelijk geen oog gehad.
De persoon van verdachte
De rechtbank het kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 7 juli 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder een soortgelijk feit heeft gepleegd.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 29 juli 2021, opgesteld door [A] , reclasseringswerker. Hieruit blijkt dat verdachte licht verstandelijk beperkt is. Verdachte verblijft al jaren in verschillende instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking en ontvangt een Wajong-uitkering. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en, bij een veroordeling, de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om interventies in het forensisch kader te adviseren. Haar kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid moet worden opgepakt met de huidige ondersteuning en de behandeling bij [instelling] , wat in vrijwillig kader dient te gebeuren.
De straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt voor het met enige regelmaat dealen van harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende een periode van drie tot zes maanden een gevangenisstraf van acht maanden als uitgangspunt gegeven.
De rechtbank zal echter volstaan met de oplegging van een taakstraf van 240 uren, waarvan 120 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, conform de eis van de officier van justitie. Reden daarvoor is dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten de omstandigheid dat zij kwetsbaar en beïnvloedbaar is en dat zij door de medeverdachte is begonnen met het dealen van drugs, grond geven in het voordeel van verdachte af te wijken van de LOVS. De rechtbank zal daarbij als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de medeverdachte, [medeverdachte] , opleggen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
- bepaalt dat van de taakstraf
een gedeelte van 120 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte] , geboren op 12 september 2000, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mrs. G. Perrick en J.W.B. Snijders Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 augustus 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 maart 2021, te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 52,34 gram, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0900-2021064857, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 288. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 12 augustus 2021.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 maart 2021, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 73.
4.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 maart 2021, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 74.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pagina 119.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pagina 120.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pagina 121.
8.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pagina 122.
9.Een NFI-rapport van 2 maart 2021, opgesteld door ing. [B] , pagina 132.
10.Een NFI-rapport van 2 maart 2021, opgesteld door ing. [B] , pagina 133.
11.Een NFI-rapport van 2 maart 2021, opgesteld door ing. [B] , pagina 134.
12.Een NFI-rapport van 2 maart 2021, opgesteld door ing. [B] , pagina 135.
13.Een NFI-rapport van 2 maart 2021, opgesteld door ing. [B] , pagina 136.
14.Een NFI-rapport van 2 maart 2021, opgesteld door ing. [B] , pagina 137.
15.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, opgesteld door verbalisant [verbalisant 4] , pagina 125.