ECLI:NL:RBMNE:2021:4107

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
16.058951.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.058951.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 augustus 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 juni 2021 en 12 augustus 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op 12 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. W.B. Gaasbeek en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M. Kuipers, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 20 april 2019 tot en met 1 maart 2021 te Baarn , samen met een ander, in cocaïne heeft gehandeld dan wel 52,34 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
feit 2:op 23 februari 2021 te Bunschoten-Spakenburg, samen met een of meer anderen, door middel van braak/inklimming medicijnen en/of een koffer van [slachtoffer] heeft gestolen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat hooguit kan worden bewezen dat verdachte ongeveer twee weken cocaïne heeft gedeald. Subsidiair zou volgens de raadsman slechts kunnen worden bewezen dat verdachte vanaf 23 oktober 2020 heeft gedeald. Ook is volgens de raadsman geen sprake van medeplegen, omdat de medeverdachte daarvoor een te kleine rol in de verkoop van de drugs had.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 tenlastegelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte slechts een ondersteunende gedraging heeft verricht en daarom slechts kan worden gezien als medeplichtige en niet als medepleger. Medeplichtigheid is echter niet ten laste gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Ten aanzien van feit 1
Bewijsmiddelen
De verklaring van verdachte
Ik heb gehandeld in cocaïne. Ik noemde mijzelf [bijnaam van verdachte] . [2]
De doorzoeking van de woning van verdachte
Op 1 maart 2021 was ik, verbalisant, belast met de doorzoeking op de [adres 2] , [postcode 2] [plaatsnaam 2] . Ik ben naar de eerste etage van de woning gelopen. Hier is de kamer van de verdachte gevestigd. Ik zag dat er veel doorzichtige plastic gripzakjes op de PlayStation lagen. Ik zag naast het beeldscherm een doorzichtig plastic zakje liggen. Ik zag dat er kleine envelopjes(ponypacks) in het plastic zakje zaten. Ik zag dat de envelopjes zwart met wit van kleur waren. Ik zag dat de tekst ' [..] ' op de ponypacks stond. Ik voelde dat ponypacks gevuld waren. Ik zag dat er naast het plastic tasje met ponypacks een wit klein weegschaaltje stond. Ik zag dat er op de weegschaal een klein crème kleurig schaaltje stond. Ik zag dat er in het schaaltje een witte korrelige substantie lag. Ik zag dat er een witte korrelige substantie op de weegschaal lag. [3] Ik keek verder achter het beeldscherm en zag wederom een doorzichtig zakje met ponypacks liggen. Ik zag dat er in dit zakje dezelfde ponypacks zaten welke ik hierboven beschreven heb. Vervolgens zag ik tussen de voet van het beeldscherm een doorzichtig boterhamzakje liggen. Ik zag dat er een witte substantie in het boterham zakje zat. Ik heb dit zakje opgepakt en zag daaronder nog een boterhamzakje liggen met een witte substantie als inhoud. Ik zag dat er op verschillende plekken een losse ponypacks lagen. Verder zag ik in de kast een steak mes liggen. Ik zag dat er op de punt, aan de bovenzijde van het mes hele kleine witte korreltjes zaten. Ik zag dat er naast het mes ook erg kleine witte korreltjes lagen. [4]
Goednummer PL0900-2021065158-2786125
SIN AAOI5183NL
Relatie met SIN AAOA1559NL
Omschrijving Plastic zakje met wit poeder en brokje [5]
Gewicht netto: 24,04 gram
Goednummer PL0900-2021065158-2786133
SIN AAOI5184NL
Relatie met SIN AAOA1560NL
Omschrijving Plastic zakje met witte brokjes en poeder
Gewicht netto: 6,97 gram
Goednummer PL0900-2021065158-2786148
SIN AAOI5185NL
Relatie met SIN AAOA1561NL
Omschrijving 18 wikkels met wit poeder en brokjes [6]
Gewicht netto: 3,21 gram
Goednummer PL0900-2021065158-2786147
SIN AAOI5186NL
Relatie met SIN AAOA1562NL
Omschrijving 22 wikkels met wit poeder en brokjes
Gewicht netto: 5,64 gram
Goednummer PL0900-2021065158-2786119
SIN AAOI5187NL
Relatie met SIN AAOA1563NL
Omschrijving 24 wikkels met wit poeder en brokjes
Gewicht netto: 7,23 gram [7]
Goednummer PL0900-2021065158-2786113
SIN AAOI5188NL
Relatie met SIN AAOA1564NL
Omschrijving 20 wikkels met wit poeder en brokjes
Gewicht netto: 5,25 gram [8]
De NFI-rapporten
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAOA1559NL
poeder en brokjes, wit, uit 24,04 gram;
aantal in onderzoek: een
bevat cocaïne [9]
AAOA1560NL
poeder en brokjes, wit, uit 6,97 gram;
aantal in onderzoek: een
bevat cocaïne [10]
AAOA1561NL
poeder en brokjes, wit, uit 3,21 gram;
aantal in onderzoek: drie
bevat cocaïne [11]
AAOA1562NL
poeder en brokjes, wit, uit 5,64 gram;
aantal in onderzoek: drie
bevat cocaïne [12]
AAOA1563NL
poeder en brokjes, wit, uit 7,23 gram;
aantal in onderzoek: drie
bevat cocaïne [13]
AAOA1564NL
poeder, wit, uit 5,25 gram;
aantal in onderzoek: drie
bevat cocaïne [14]
De verklaring van [medeverdachte]
Ik wist wel dat er cocaïne in de woning lag want er ligt vaak cocaïne in de woning. Mijn vriend (de rechtbank begrijpt: [verdachte] , verdachte) verkoopt de cocaïne en daar doe ik ook aan mee. [15]
Het gesprek tussen [medeverdachte] en de wijkagent
Op 23 oktober 2020 heeft de wijkagent in [plaatsnaam 4] een gesprek gevoerd met [medeverdachte] , haar ouders en broer. Haar stiefvader vertelde dat [medeverdachte] een boekje open wil doen over het drugs dealen van [verdachte] . Ze had aan haar ouders verteld dat [verdachte] dealt en vaak een ander nummer gebruikt. Zij heeft voor hem in haar telefoon veel nummers van afnemers opgeslagen. Daar ging ze een lijst van maken en aan de wijkagent in [plaatsnaam 4] overhandigen. [16]
Bewijsoverweging
Partiële vrijspraak van de periode voor 23 oktober 2020
Naar het oordeel van de rechtbank kan de begindatum van de pleegperiode op grond van het dossier worden gesteld op 23 oktober 2020. Het dossier biedt onvoldoende concrete aanknopingspunten dat ook al voor deze begindatum sprake was van het (medeplegen van) de handel in cocaïne door verdachte. Slechts de verklaring van [B] , die inhoudt dat hij sinds twee jaar drugs bij zijn dealer koopt
(pagina 240 van het dossier), zou erop kunnen wijzen dat verdachte zich voorafgaand aan 23 oktober 2020 schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne. Deze verklaring sluit naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van verdachte ten aanzien van de pleegperiode echter niet uit. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weliswaar twee jaar geleden voor een bepaalde periode drugs heeft verkocht aan [B] , waarvoor hij in een andere strafzaak ook is veroordeeld, maar dat hij later daarmee is gestopt en in een gedeelte van de ten laste gelegde periode opnieuw drugs is gaan verkopen aan [B]
(de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 augustus 2021). De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van het dealen van cocaïne in de periode van 20 april 2019 tot 23 oktober 2020.
Bewezenverklaring
De rechtbank is op basis van bovenstaande bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte zich bezig hield met het dealen van cocaïne vanaf 23 oktober 2020. De verklaring van verdachte dat hij de lijsten met namen van afnemers niet heeft gebruikt tot twee à drie weken voor zijn aanhouding, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat de lijst is aangekocht, terwijl uit het dossier wel blijkt dat de stiefvader van de medeverdachte [medeverdachte] op 23 oktober 2020 heeft verklaard dat de medeverdachte toen al een boekje wilde opendoen over het dealen van drugs door de verdachte, dat de medeverdachte nummers van afnemers in haar telefoon had opgeslagen en dat zij een lijst met deze nummers zou opmaken.
Bovendien is gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] – dat zij aan het dealen meedeed – in tegenstelling tot wat de raadsman heeft bepleit onmiskenbaar sprake van medeplegen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde, te weten het medeplegen van het dealen van cocaïne in de periode van 23 oktober 2020 tot en met 1 maart 2021 en het aanwezig hebben van 52,34 gram cocaïne op 1 maart 2021, heeft begaan.
4.3.2
Ten aanzien van feit 2
Bewijsmiddelen
De verklaring van verdachte
Het klopt dat [getuige] en ik medicijnen wilden stelen. Toen we geen GHB konden vinden, kwam [getuige] met het idee om naar de woning van zijn oma te gaan. Daar lag een koffer met medicatie. Ik heb [getuige] een voetje gegeven, zodat hij de woning in kon. Het Facebookaccount [facebookaccount] is van mij. [17]
De aangifte door [slachtoffer]
Adres: [adres 4]
Plaats: [plaatsnaam 3]
Op 22 februari 2021 was ik in mijn woning. De volgende dag werd ik omstreeks 08:00 uur wakker. Ik zag toen dat een deur van een slaapkamer openstond. Ik weet zeker dat deze deur op de eerstgenoemde datum gesloten was. [18] Hierop liep ik naar mijn zolder en daar zag ik dat mijn medicijnen (Diazepam) weg waren genomen uit mijn wasmand. Ik vermoedde dat mijn kleinzoon dit had gedaan. Mijn kleinzoon is genaamd: [getuige] . Ik heb [getuige] geconfronteerd met deze inbraak. Ik hoorde dat [getuige] tegen mij zei dat hij deze inbraak met ene [verdachte] had gedaan. De medicijnen had [getuige] in een kleine koffer gedaan. Deze koffer is ook weggenomen. [19]
De verklaring van getuige [getuige]
Op 22 februari 2021 om 21.00 uur ging ik met [verdachte] en zijn vriendin [medeverdachte] naar het [naam locatie] in [plaatsnaam 5] . Op 23 februari om 03.00 uur zijn wij met zijn drieën in mijn auto naar [naam gemeente] gegaan. Daarna reden we naar het adres van mijn oma te [naam gemeente] . We gingen hier naartoe omdat ik wist dat mijn oma medicijnen had. Deze wilden wij stelen. [verdachte] en [medeverdachte] wisten hiervan. Ik wilde deze medicijnen samen met [verdachte] gaan verkopen. Ik zag dat er aan de achterzijde van de woning van mijn oma een raam openstond op de tweede verdieping. [20] [verdachte] zei tegen mij: “Zal ik je helpen”. [verdachte] heeft mij vervolgens een zetje gegeven waardoor ik de woning van mijn oma binnen kon klimmen. [21] Ik klom toen naar binnen. Binnen zag ik een wasmand staan. Ik zag dat deze wasmand helemaal vol zat met medicijnen. Ik zag dat het om Diazepam en Oxazepam ging. Ik zag een koffer staan. Ik heb alle medicijnen in deze koffer gegooid. Ik verliet hier de woning aan de achterzijde. Ik zag dat [verdachte] en [medeverdachte] hier buiten op mij stonden te wachten. Vervolgens zijn we samen naar mijn auto gerend. Op een gegeven moment ging [verdachte] coke halen thuis. Hij nam de koffer met de gestolen medicijnen mee naar binnen. Deze koffer heb ik nog niet terug. [22]
Facebookberichten
Op maandag 8 maart 2021 heb ik, verbalisant, de inbeslaggenomen mobiele telefoon van de verdachte [getuige] onderzocht, voorzien van telefoonnummer [telefoonnummer] . [23] Op 24 februari wordt er naar [facebookaccount] gestuurd: Bro ik moet die koffer hebben. [24]
Bewijsoverweging
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Verdachte en de medeverdachte kwamen samen met het idee om medicijnen van de oma van de medeverdachte te stelen. Vervolgens zijn ze samen met de auto naar de woning van aangeefster gereden. Bij de woning aangekomen heeft verdachte de medeverdachte een voetje gegeven om naar binnen te klimmen. Na de diefstal zijn ze samen weggerend en heeft verdachte de gestolen koffer met de medicijnen meegenomen. Deze handelingen leveren naar het oordeel van de rechtbank een nauwe en bewuste samenwerking op, zodat verdachte als medepleger van het feit kan worden aangemerkt. Verdachte had wetenschap en was onderdeel van het plan om de medicijnen te stelen en heeft aan die diefstal een substantiële bijdrage geleverd door medeverdachte te helpen de woning in te klimmen en het gestolene vervolgens bij zich te houden. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde, te weten een diefstal in vereniging door middel van inklimming, heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van 1:
op tijdstippen in de periode van 23 oktober 2020 tot en met 1 maart 2021 te [plaatsnaam 2] , tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk cocaïne heeft verkocht,
en
op 1 maart 2021 te [plaatsnaam 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad 52,34 gram cocaïne,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van 2:
op 23 februari 2021 te [plaatsnaam 3] , gemeente [naam gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 4] ) heeft weggenomen, een hoeveelheid medicijnen en een koffer die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [slachtoffer] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van inklimming.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, toeleiding naar een geschikte dagbesteding, meewerken aan middelencontrole, en een contactverbod met [getuige] en [medeverdachte] . De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte veel onder de situatie heeft geleden. Detentie is hem zwaar gevallen, de woning van zijn moeder is voorwaardelijk gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet en zijn plek voor begeleid wonen via [instelling 2] is niet doorgegaan. De raadsman verzoekt de rechtbank rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. In de LOVS wordt een gevangenisstraf van één maand of drie maanden als uitgangspunt gegeven. Nu de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, deze duur overstijgt, verzoekt de raadsman een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Tot slot verzoekt de raadsman de rechtbank de toepassing van het adolescentenstrafrecht in overweging te nemen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft gedurende ruim vier maanden, samen met een ander, cocaïne gedeald. Daarnaast was verdachte ook in het bezit van cocaïne. De verkoop van harddrugs is doorgaans lucratief voor dealers, maar het gebruik ervan is zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Verdachte heeft door zijn handelen dan ook niet alleen gekozen voor eigen financieel gewin op strafbare wijze, maar ook de gezondheid van de kopers in gevaar gebracht. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft hieraan door zijn handelen indirect bijgedragen. Voor de negatieve gevolgen van zijn handelen heeft verdachte kennelijk geen oog gehad.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal door middel van woninginsluiping. Door zo te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen. Hiermee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoonster. Bovendien veroorzaakt een insluiping in een woning gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 3 mei 2021. De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat verdachte op 30 april 2021 is veroordeeld voor het dealen van cocaïne tot een jeugddetentie van een maand.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 3 augustus 2021, opgesteld door [A] , reclasseringswerker. Daaruit blijkt dat sprake is van een delictpatroon vanaf dertienjarige leeftijd. Er is sprake van maatschappelijke instabiliteit; hij heeft geen huisvesting, geen dagbesteding, financiële problemen. Daarnaast is sprake van laagbegaafdheid, polydrugsgebruik en (antisociale) persoonlijkheidsproblematiek. Hoewel opgelegde interventies in het verleden meermaals mislukten, acht de reclassering een begeleidingskader, mede gezien de ernst van de problematiek en het hoge recidiverisico, geïndiceerd. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, toeleiding naar een geschikte dagbesteding en meewerken aan middelencontrole. De reclassering adviseert de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia-rapport van 23 juni 2021, opgesteld door drs. R.M.C. Hoogstraten, GZ-psycholoog. Daaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, dat hij op laagbegaafd niveau functioneert en hij op alle levensgebieden problemen heeft. Ook is sprake van polydrugsgebruik door verdachte. De psycholoog adviseert het tenlastegelegde aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Daarnaast adviseert de psycholoog om toepassing te geven aan het volwassenenstrafrecht; pedagogische beïnvloeding en een pedagogisch klimaat lijkt een gepasseerd station.
De rechtbank neemt deze conclusies over en houdt daarmee rekening bij de op te leggen straf.
De straf
Gelet op de ernst van de feiten is slechts een vrijheidsstraf passend.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt voor het met enige regelmaat dealen van harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende een periode van drie tot zes maanden een gevangenisstraf van acht maanden als uitgangspunt gegeven. Voor insluiping in een woning geeft de LOVS een gevangenisstraf van twee maanden als uitgangspunt.
De rechtbank houdt rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank is het van belang dat aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd om verdachte hulp te bieden in het kader van bijzondere voorwaarden en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een contactverbod met [getuige] en [medeverdachte] , een passende straf is.
Daarbij overweegt de rechtbank dat zij niet op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht kan bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat aan het criterium in genoemd wetsartikel niet is voldaan. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de feiten waarvoor zij verdachte zal veroordelen een drugsdelict en een vermogensdelict betreffen, die niet de conclusie rechtvaardigen dat er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de telefoons, weegschaal, ponypacks en gripzakjes worden verbeurd verklaard. De in beslag genomen drugs zouden moeten worden onttrokken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de telefoons, weegschaal, ponypacks en gripzakjes verbeurd verklaren. Met behulp van deze goederen is het bewezen verklaarde feit 1 begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen drugs onttrekken aan het verkeer. Feit 1 is begaan met betrekking tot de hiervoor genoemde drugs en deze zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 10 en 13a van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van tien (10) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van twee (2) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie (3) werkdagen na zijn invrijheidstelling meldt bij de [.] [instelling 1] , op het adres [adres 3] [postcode 3] [plaatsnaam 1] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat behandelen voor zijn middelenproblematiek en persoonlijkheidsproblematiek door de forensische FACT team van [instelling 1] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk (houd rekening met een wachttijd). De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* zich laat toeleiden naar een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* meewerkt aan toeleiding naar passende dagbesteding zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Indien de reclassering het nodig acht werkt verdachte mee aan begeleiding van een jobcoach;
* meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol, drugs en medicatie om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte] , geboren op [2000] , en [getuige] , geboren op [1998] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen
verbeurd:
  • 1 STK Telefoontoestel (G2786039, Zwart, merk: Huawai);
  • 1 STK Telefoontoestel (G2786045, Zwart, merk: Huawai)
  • 99 STK Verdovende Middelen (G2786107, verpakking: zak plastic);
  • 9 STK Verdovende Middelen (G2786114);
  • 1 STK Weegschaal (G2786045);
- verklaart de volgende voorwerpen
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Verdovende Middelen (G2786108);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G 2786133);
  • 22 STK Verdovende Middelen (G2786147);
  • 18 STK Verdovende Middelen (G2786148);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G2786125);
  • 24 STK Verdovende Middelen (G2786119);
  • 20 STK Verdovende Middelen (G2786113).
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mrs. G. Perrick en J.W.B. Snijders Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 augustus 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 april 2019 tot en met 1 maart 2021, te Baarn , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 52,34 gram cocaïne, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij, op of omstreeks 23 februari 2021, te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 4] ) heeft weggenomen, een hoeveelheid medicijnen en/of een koffer, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0900-2021064857 ( [...] ), opgemaakt door politie Midden-Nederland op respectievelijk 3 maart 2021, 8 maart 2021 en 6 april 2021, doorgenummerd 1 tot en met 288. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 augustus 2021.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 maart 2021, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 73.
4.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 maart 2021, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 74.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pagina 119.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pagina 120.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pagina 121.
8.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pagina 122.
9.Een NFI-rapport van 2 maart 2021, opgesteld door ing. [C] , pagina 132.
10.Een NFI-rapport van 2 maart 2021, opgesteld door ing. [C] , pagina 133.
11.Een NFI-rapport van 2 maart 2021, opgesteld door ing. [C] , pagina 134.
12.Een NFI-rapport van 2 maart 2021, opgesteld door ing. [C] , pagina 135.
13.Een NFI-rapport van 2 maart 2021, opgesteld door ing. [C] , pagina 136.
14.Een NFI-rapport van 2 maart 2021, opgesteld door ing. [C] , pagina 137.
15.De verklaring van [medeverdachte] van 1 maart 2021, pagina 104.
16.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, opgesteld door verbalisant [verbalisant 4] , pagina 125.
17.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 augustus 2021.
18.Een aangifte van [slachtoffer] van 22 februari 2021, pagina 60.
19.Een aangifte van [slachtoffer] van 22 februari 2021, pagina 61.
20.Een verklaring van verdachte [getuige] van 1 maart 2021, pagina 40.
21.Een verklaring van verdachte [getuige] van 1 maart 2021, pagina 41.
22.Een verklaring van verdachte [getuige] van 1 maart 2021, pagina 40.
23.Een proces-verbaal van bevindingen van 8 maart 2021, opgesteld door verbalisant [verbalisant 5] , pagina 140.
24.Een proces-verbaal van bevindingen van 8 maart 2021, opgesteld door verbalisant [verbalisant 5] , pagina 142.