In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van Karioka III B.V. tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Lelystad. Het beroep was gericht tegen een uitspraak op bezwaar van 29 december 2020. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat eiseres het griffierecht van € 360,- niet op tijd had betaald. Dit is in strijd met artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat griffierecht moet worden betaald om een beroep in te dienen.
De rechtbank heeft overwogen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de hoofdregel is dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan behandelen. Eiseres had eerder, op 25 maart 2021, een beroep op betalingsonmacht gedaan en verzocht om uitstel van betaling, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 16 juni 2021 een aangetekende brief heeft ontvangen waarin zij werd geïnformeerd over de betalingsverplichting en de gevolgen van het niet tijdig betalen.
Uiteindelijk heeft eiseres het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan, wat heeft geleid tot de beslissing van de rechtbank om het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 8:54 van de Awb. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegekend, aangezien het beroep niet inhoudelijk is behandeld. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en griffier P.W. Hogenbirk, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.