Op 16 juni 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, wonende te [plaats], en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. Eiser had beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 14 januari 2021. De rechtbank heeft echter besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat eiser het griffierecht niet op tijd had betaald. Volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verplicht om griffierecht te betalen bij het indienen van een beroep. In dit geval bedroeg het griffierecht € 49,-. De rechtbank heeft eiser op 27 maart 2021 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen vier weken betaald moest worden. Aangezien het griffierecht niet op tijd was ontvangen en eiser geen geldige reden had gegeven voor deze vertraging, kon de rechtbank het beroep niet inhoudelijk behandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zoals vermeld in artikel 8:54 van de Awb. Er is geen sprake van een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.