ECLI:NL:RBMNE:2021:4085

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
21/1824
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door de heffingsambtenaar van de gemeente Soest

Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen Scapino Services B.V. en de heffingsambtenaar van de gemeente Soest. Eiseres, Scapino Services B.V., had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar bezwaar, ingediend op 30 maart 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder uiterlijk op 31 december 2020 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. Eiseres heeft verweerder op 17 maart 2021 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen en heeft een dwangsom vastgesteld van € 1.442,- voor de periode waarin verweerder in gebreke is gebleven. Daarnaast moet verweerder een dwangsom van € 100,- per dag betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op een vergoeding van de proceskosten van € 267,- en het griffierecht moet ook door verweerder worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1824

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

Scapino Services B.V., te Groningen , eiseres

(gemachtigde: G. Gieben)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Soest, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiseres stelt dat zij haar bezwaarschrift heeft ingediend op 30 maart 2020. Verweerder moet uiterlijk 31 december 2020 beslissen. Dat staat in artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet.
4. De rechtbank heeft verweerder bij brief van 11 mei 2021 verzocht om binnen twee weken de stukken in te dienen en een reactie te geven op het beroep van eiseres. Omdat verweerder hier niet op heeft gereageerd is hem met de brief van 2 juni 2021 verzocht dit alsnog binnen twee weken te doen. Verweerder heeft binnen deze termijn niet gereageerd. De rechtbank heeft als gevolg daarvan niet kunnen vaststellen op welke datum verweerder het bezwaarschrift heeft ontvangen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verweerder het bezwaar heeft ontvangen op de dag dat eiseres stelt haar bezwaar te hebben ingediend (30 maart 2020).
5. Verweerder had uiterlijk op 31 december 2020 .moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat verweerder op die datum nog steeds niet had beslist. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder op 17 maart 2021 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
8. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 31 maart 2021 tot 12 mei 2021 en bedraagt € 1.442,-.
9. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
11. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.