In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar. Eiser stelt dat hij zijn bezwaarschrift op 1 april 2020 heeft ingediend en dat verweerder dit bezwaarschrift op 1 april 2021 heeft ontvangen. Volgens de wet had verweerder uiterlijk op 31 december 2020 moeten beslissen. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, mits hij eerst een ingebrekestelling heeft gestuurd. In dit geval is het beroep kennelijk gegrond, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank stelt vast dat verweerder een dwangsom moet betalen voor elke dag dat hij in gebreke is, tot een maximum van 42 dagen. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-, en de rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Daarnaast moet verweerder een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft verzocht om vergoeding van proceskosten, maar de rechtbank oordeelt dat er geen recht op vergoeding is, omdat niet is gebleken van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en legt de dwangsom op. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.