ECLI:NL:RBMNE:2021:4079

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
20/4096-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake tijdige beslissing op bezwaar door college van burgemeester en wethouders

Deze uitspraak betreft het verzet dat opposant heeft ingediend tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep door de rechtbank op 21 april 2021. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist had niet tijdig beslist op het bezwaar van opposant, wat leidde tot de eerdere uitspraak. Opposant ging in verzet omdat hij meende dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak en dat er geen zitting nodig was. De zitting vond plaats op 16 juli 2021, waarbij opposant aanwezig was en het college vertegenwoordigd werd door mr. R. Snijder.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college niet tijdig had beslist op het bezwaar van opposant. De rechtbank oordeelde dat het college de verplichting had om vóór het einde van de beslistermijn aan te geven dat het gebruik wilde maken van een adviescommissie, wat niet was gebeurd. Hierdoor had het college uiterlijk op 8 september 2020 moeten beslissen, maar dit was niet gebeurd. Opposant had het college op 20 oktober 2020 in gebreke gesteld, en de rechtbank concludeerde dat de ingebrekestelling niet te vroeg was ingediend. Het college had pas op 13 juli 2021 een beslissing genomen, wat te laat was.

Op basis van deze overwegingen verklaarde de rechtbank het verzet gegrond en verviel de eerdere uitspraak van 21 april 2021. De rechtbank verwees de zaak terug naar het betreffende team voor verdere behandeling, aangezien opposant het niet eens was met het alsnog genomen besluit. Er was geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4096-V
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2021 op het verzet van

[opposant] , te [plaats] , opposant.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist (het college) niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar.
In de uitspraak van 21 april 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
Op 13 juli 2021 heeft het college alsnog een beslissing op bezwaar genomen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2021. Opposant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Snijder.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op het verzet.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank heeft in de uitspraak van 21 april 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposant de ingebrekestelling te vroeg heeft ingediend. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 21 april 2021 niet juist was.
4. De rechtbank ziet in dat wat opposant aanvoert reden om het verzet gegrond te verklaren. Het is de verantwoordelijkheid van het college om vóór het einde van de beslistermijn kenbaar te maken dat het college gebruik maakt van een adviescommissie. Dit heeft het college niet gedaan. Het college had daarom binnen zes weken moeten beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken. Het besluit is op 16 juni 2020 aan opposant bekend gemaakt. Verweerder had dus uiterlijk op 8 september 2020 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat het college op die datum nog niet had beslist. De rechtbank stelt verder vast dat opposant het college op 20 oktober 2020 in gebreke heeft gesteld. Opposant heeft de ingebrekestelling niet te vroeg ingediend. Sindsdien zijn twee weken verstreken zonder dat het college had beslist op het bezwaar. Dat heeft het college namelijk pas gedaan op 13 juli 2021.
5. Het voorgaande betekent dat het verzet gegrond is en de uitspraak van de rechtbank van 21 april 2021 vervalt.
6. Omdat opposant het niet eens is met het alsnog genomen besluit, verwijst de rechtbank de zaak terug naar het betreffende team voor verdere behandeling.
7. Voor een vergoeding van de proceskosten is geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.