Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetprocedure van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 28 januari 2021, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De opposant had geen verzoek ingediend om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak, en dat het niet betalen van het griffierecht had geleid tot de niet-ontvankelijkheid. De opposant voerde aan dat hij niet goed begreep wat de criteria voor betalingsonmacht waren en dat hij geen antwoord had gekregen op zijn brief aan de rechtbank. De rechtbank wees deze argumenten af, omdat de criteria duidelijk waren gecommuniceerd en de opposant had moeten zorgen voor een (professioneel) gemachtigde. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.