ECLI:NL:RBMNE:2021:4073

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/248
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en zorgtoeslag: vaststelling jaarinkomen en terugvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst Toeslagen over de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag en huurtoeslag voor het jaar 2019. Eiseres ontving in dat jaar voorschotten voor beide toeslagen, maar de Belastingdienst heeft het jaarinkomen van eiseres definitief vastgesteld op € 22.743,-, wat resulteerde in een lagere zorgtoeslag en een huurtoeslag van € 0,-. Eiseres was het niet eens met deze vaststelling en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting heeft eiseres haar bezwaren toegelicht, waaronder de claim dat haar inkomen niet correct was berekend omdat er geen rekening was gehouden met een onbelaste tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten. De rechtbank oordeelde echter dat de Belastingdienst terecht was uitgegaan van het jaarinkomen zoals geregistreerd in de Basisregistratie Inkomen (BRI). De rechtbank benadrukte dat de wetgeving geen ruimte biedt om bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten bij de berekening van de zorgtoeslag.

Daarnaast voerde eiseres aan dat de huurprijs te hoog was voor huurtoeslag, maar de rechtbank stelde vast dat de beslissing van de Belastingdienst niet op de huurprijs was gebaseerd, maar op het definitief vastgestelde inkomen. Eiseres heeft ook haar financiële situatie en gezondheidsproblemen aangevoerd als redenen om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een matiging van de terugvordering rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg de Belastingdienst op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/248
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [A] en [B] ).

Procesverloop

In het besluit van 2 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder de zorgtoeslag voor het jaar 2019 definitief vastgesteld op € 945,-. Verder heeft verweerder de huurtoeslag over 2019 vastgesteld op € 0,-.
In het besluit van 3 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021. Eiseres heeft de zitting via de telefoon bijgewoond. Verweerder heeft zich via een beeldverbinding laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres heeft voor het jaar 2019 voorschotten ontvangen voor de huur- en zorgtoeslag. Bij het vaststellen van de voorschotten is verweerder uitgegaan van een geschat jaarinkomen van € 16.429,-. Het jaarinkomen voor 2019 definitief is vastgesteld op een hoger bedrag, namelijk € 22.743,-. De definitieve vaststelling van de zorgtoeslag is daarom lager dan het uitbetaalde voorschot en de definitieve vaststelling van de huurtoeslag is daarom op € 0,-, . vastgesteld. Verweerder heeft om die reden bepaald dat eiseres € 244,- aan zorgtoeslag moet terugbetalen en € 4.283,- aan huurtoeslag.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Als eerste beroepsgrond voert zij aan dat haar inkomen over 2019 niet goed is berekend. Verweerder heeft bij de berekening van het inkomen geen rekening gehouden met de tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten. Deze tegemoetkoming is onbelast en moet dus buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening van de toeslagen.
4. Het is vaste rechtspraak dat verweerder bij de berekening van de definitieve vaststelling uit moet gaan van het jaarinkomen zoals dat is vermeld in de Basisregistratie Inkomen van de belastingdienst (BRI). Dat is het inkomen zoals dat is vastgesteld door de Inspecteur van de belastingdienst. In het BRI is vermeld dat eiseres in 2019 een jaarinkomen had van
€ 22.743. De Wet op de zorgtoeslag biedt geen mogelijkheid om bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten. Het Besluit op de huurtoeslag biedt wel de mogelijkheid om bepaalde limitatief opgesomde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten bij het vaststellen van het recht op huurtoeslag. De tegemoetkoming arbeidsongeschikten (de rechtbank begrijpt dat dat de tegemoetkoming is die eiseres bedoelt) is niet zo’n bestanddeel. Verweerder is dus terecht uitgegaan van het inkomen zoals dat is vermeld in de BRI. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte zegt dat de huurprijs te hoog was voor huurtoeslag. Verweerder heeft de servicekosten meegeteld, terwijl daarop nog € 48,- in mindering moet worden gebracht.
6. Het bestreden besluit is niet gebaseerd op de hoogte van de huurprijs, maar op de hoogte van het definitief vastgestelde inkomen over het jaar 2019. Deze beroepsgrond kan daarom niet afdoen aan het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres voert aan dat zij een WIA-uitkering heeft en financiële problemen zal krijgen als zij verweerder moet terugbetalen. Eiseres heeft problemen met haar gezondheid, waardoor zij dure diëten moet volgen en veel andere extra kosten heeft, bijvoorbeeld voor vervoer en medicijnen die niet vergoed worden. Ook is er in 2017, 2018, 2019 en 2020 beslag gelegd op het inkomen van eiseres. De situatie veroorzaakt veel stress bij eiseres en dat is niet goed voor haar gezondheid.
8. De rechtbank ziet deze beroepsgrond als een verzoek om van terugvordering af te zien, of het bedrag van terugvordering te matigen. Verweerder heeft beoordelingsruimte bij het vaststellen van het bedrag dat wordt teruggevorderd. [1] Verweerder moet de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen [2] en kan onder bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen. De nadelige gevolgen van het besluit mogen voor een belanghebbende niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
9. Verweerder heeft toegelicht dat de belangenafweging niet leidt tot onevenredigheid, omdat er geen bijzondere omstandigheden door eiseres naar voren zijn gebracht zoals bedoeld in het Verzamelbesluit toeslagen. [3] De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. In het Verzamelbesluit toeslagen is vastgelegd dat verweerder bij bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien. Van bijzondere omstandigheden is echter geen sprake als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. [4] Dit is bij eiseres wel het geval. In het besluit is verder vastgelegd dat de financiële situatie of financiële problemen van de belanghebbende in het algemeen evenmin leiden tot een matigen van het terug te vorderen bedrag. Voor die situatie bestaat de mogelijkheid van het treffen van een (persoonlijke) betalingsregeling. Verweerder heeft daarom op basis van het Verzamelbesluit toeslagen de terugvordering niet hoeven matigen, dan wel van terugvordering af hoeven te zien. Eiseres kan verweerder vragen om een betalingsregeling, om zo te voorkomen dat ze door de terugvordering in ernstige financiële problemen raakt. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres voert aan dat verweerder wel vaker fouten maakt. Eiseres heeft ook bezwaar gemaakt tegen de definitieve vaststelling van de toeslagen voor de jaren 2017 en 2018. Daarna hoefde zij niet meer te betalen, maar toch heeft verweerder bedragen in mindering gebracht op de huurtoeslag over november 2020. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij inmiddels maandelijks terugbetalingen moet doen die zien op de toeslagen voor de jaren 2017 en 2018.
11. De jaren 2017 en 2018 vallen buiten de reikwijdte van het beroep. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Verweerder heeft toegezegd dat hij de proceskosten en het betaalde griffierecht wil vergoeden, omdat pas in het verweerschrift een belangenafweging heeft plaatsgevonden ten aanzien van de terugvordering. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, maar eiseres heeft wel griffierecht betaald. Gelet op de toezegging van verweerder ziet de rechtbank daarom aanleiding om verweerder te veroordelen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
14. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2021 door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 23 oktober 2019
2.op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.
4.Zie paragraaf 2.1 van het Verzamelbesluit.