In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst Toeslagen over de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag en huurtoeslag voor het jaar 2019. Eiseres ontving in dat jaar voorschotten voor beide toeslagen, maar de Belastingdienst heeft het jaarinkomen van eiseres definitief vastgesteld op € 22.743,-, wat resulteerde in een lagere zorgtoeslag en een huurtoeslag van € 0,-. Eiseres was het niet eens met deze vaststelling en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting heeft eiseres haar bezwaren toegelicht, waaronder de claim dat haar inkomen niet correct was berekend omdat er geen rekening was gehouden met een onbelaste tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten. De rechtbank oordeelde echter dat de Belastingdienst terecht was uitgegaan van het jaarinkomen zoals geregistreerd in de Basisregistratie Inkomen (BRI). De rechtbank benadrukte dat de wetgeving geen ruimte biedt om bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten bij de berekening van de zorgtoeslag.
Daarnaast voerde eiseres aan dat de huurprijs te hoog was voor huurtoeslag, maar de rechtbank stelde vast dat de beslissing van de Belastingdienst niet op de huurprijs was gebaseerd, maar op het definitief vastgestelde inkomen. Eiseres heeft ook haar financiële situatie en gezondheidsproblemen aangevoerd als redenen om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een matiging van de terugvordering rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg de Belastingdienst op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.