ECLI:NL:RBMNE:2021:4072

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/1205
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en de behandeling van ontslagvergoeding als bijzonder inkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de huurtoeslag. Eiseres had verzocht om haar transitievergoeding, ontvangen van haar oud-werkgever, buiten beschouwing te laten bij de berekening van haar huurtoeslag. De Belastingdienst had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de wet geen ruimte biedt om van het toetsingsinkomen af te wijken, zoals vastgelegd in de Basisregistratie Inkomen (BRI). Eiseres, die een WIA-uitkering ontvangt, stelde dat de ontslagvergoeding bedoeld was om haar inkomensverlies te compenseren en dat het terugvorderen van de huurtoeslag haar in financiële problemen zou brengen.

De rechtbank overwoog dat de Belastingdienst zich terecht op het standpunt had gesteld dat de ontslagvergoeding niet onder de uitzonderingen valt die in de wet zijn opgenomen. De rechtbank benadrukte dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een systeem waarin het toetsingsinkomen op basis van de BRI wordt vastgesteld, en dat er geen ruimte is voor afwijkingen, behalve in de gevallen die expliciet zijn genoemd in het Besluit op de huurtoeslag. Eiseres' argument dat de terugvordering onevenredig zou zijn, werd door de rechtbank verworpen, omdat de wet geen mogelijkheid biedt om de terugvordering te matigen op basis van persoonlijke omstandigheden.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de Belastingdienst de terugvordering niet hoefde te matigen. Wel werd de Belastingdienst opgedragen om het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving rondom huurtoeslag en de behandeling van bijzondere inkomensbestanddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [A] ).

Procesverloop

In het besluit van 29 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om de door haar ontvangen transitievergoeding als bijzonder inkomen buiten beschouwing te laten bij de berekening van de huurtoeslag afgewezen.
In het besluit van 16 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2021 via Skype for Business. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar zoon [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verzoek eiseres en besluitvorming verweerder
1. Eiseres heeft voor het jaar 2019 voorschotten ontvangen voor huurtoeslag. Op 2 oktober 2020 heeft verweerder de huurtoeslag definitief vastgesteld op € 0,-. Verweerder is daarbij uitgegaan van een inkomen van € 33.475,-. Eiseres heeft verweerder op 29 oktober 2020 [1] verzocht om bij de berekening van het recht op huurtoeslag over 2019 bijzonder inkomen, namelijk de transitievergoeding die zij van haar oud-werkgever heeft ontvangen, buiten beschouwing te laten
.Verweerder heeft dat verzoek afgewezen en die afwijzing is in het bestreden besluit in stand gebleven. Eiseres heeft ook verzocht om de ontslagvergoeding als bijzonder vermogen buiten beschouwing te laten bij de berekening van het recht op zowel de huurtoeslag als de zorgtoeslag. Daar heeft verweerder echter niet op beslist. Deze beroepsprocedure gaat daarom alleen over het bestreden besluit waarbij verweerder het verzoek om de transitievergoeding buiten beschouwing te laten als bijzonder inkomen bij de berekening van de huurtoeslag heeft afgewezen.
2. De reden voor de afwijzing is dat verweerder een deel van het inkomen bij het berekenen van de huurtoeslag alleen buiten beschouwing laat als het gaat om:
  • Een afkoopsom van een ouderdoms- of nabestaandenpensioen;
  • Een nabetaling van inkomsten (loon of uitkering) over vorige jaren;
  • Een wezenuitkering die aan iemand anders dan de wettelijke vertegenwoordiger is betaald;
  • Een afkoopsom op grond van de Liquidatiewet ongevallenwetten;
  • Een verhoging van een Waz, Wajong- of WAO-uitkering in verband met de kosten voor oppas en verzorging.
De ontslagvergoeding die eiseres heeft gekregen valt daar niet onder. Volgens verweerder is de ontslagvergoeding geen nabetaling van inkomsten en geen bijzonder inkomen, maar een vergoeding van de werkgever vanwege het einde van de arbeidsovereenkomst.
Moet verweerder de ontslagvergoeding buiten beschouwing laten?
3. Eiseres voert aan dat de ontslagvergoeding buiten beschouwing moet worden gelaten bij de berekening van de huurtoeslag. Eiseres is ziek. Zij ontvangt een WIA-uitkering en daardoor is haar inkomen gedaald. De ontslagvergoeding is bedoeld als schadevergoeding voor het inkomensverlies in de jaren na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De bedoeling van de eenmalige ontslagvergoeding wordt teniet gedaan door de toeslagen terug te vorderen en dat vindt eiseres niet redelijk.
4. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat verweerder gebruik moet maken van het inkomensgegeven zoals dat is vastgelegd in de Basisregistratie Inkomen van de belastingdienst (BRI). De wet biedt geen ruimte om hier van af te wijken. De enige uitzondering die hierop kan worden gemaakt, is geboden door artikel 2b van het Besluit op de huurtoeslag.
5. In artikel 2, eerste lid, van het Besluit op de huurtoeslag, is opgesomd welke bestanddelen van het toetsingsinkomen op verzoek buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen van huurtoeslag. Zie voor deze opsomming het gestelde in overweging 2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat een ontslagvergoeding niet onder een van die bestanddelen valt. Verweerder heeft het verzoek om de ontslagvergoeding als bestanddeel van het toetsingsinkomen buiten beschouwing te laten bij het vaststellen van het recht op huurtoeslag daarom terecht afgewezen. Het argument dat de ontslagvergoeding is bedoeld om het inkomensverlies op te vangen, kan niet tot het oordeel leiden dat verweerder de ontslagvergoeding alsnog buiten beschouwing had moeten laten. Nu de wetgever bewust heeft gekozen voor het systeem van het vaststellen van het toetsingsinkomen op basis van de inkomensgegevens zoals vastgelegd in het BRI en daarop geen andere uitzonderingen mogelijk zijn dan beschreven in het Besluit op de Huurtoeslag, ziet de rechtbank geen ruimte om hiervan af te wijken. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de gevolgen van terugvordering onevenredig?
6. Eiseres voert aan dat zij een WIA-uitkering van € 1.013,- per maand ontvangt en dat zij net genoeg heeft om in haar levensbehoeften te kunnen voorzien. Als zij verweerder moet terugbetalen, komt zij in de financiële problemen. Ook ondervindt eiseres veel stress door de terugvordering. Dat is niet goed voor haar gezondheid.
7. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiseres niet onevenredig zijn met de daarmee te dienen doelen. Er is ook niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding teven om van terugvordering af te dien of het bedrag van de terugvordering te matigen.
8. De rechtbank ziet deze beroepsgrond als een verzoek om van terugvordering af te zien, of het bedrag van terugvordering te matigen. Als een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd. Dat is bepaald in artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De hoogste bestuursrechter in toeslagenzaken heeft overwogen dat in artikel 26 van de Awir weliswaar een betalingsverplichting van de belanghebbende is neergelegd, maar hierin niet is voorgeschreven dat verweerder het gehele bedrag van de belanghebbende ook
moetterugvorderen. [2] De bepaling biedt verweerder dus ruimte bij de vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd.
9. Dit betekent dat verweerder de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen [3] en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen, ook als die omstandigheden al bij de vaststelling van de toeslag aan de orde konden komen. De nadelige gevolgen van dat besluit mogen voor een belanghebbende namelijk niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
10. Verweerder heeft naar aanleiding van aangehaalde rechtspraak van de hoogste bestuursrechter op 22 april 2020 het Verzamelbesluit toeslagen gepubliceerd [4] (hierna: het Verzamelbesluit). Daarin is vastgelegd dat verweerder bij bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien. Van bijzondere omstandigheden is echter geen sprake als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. [5] Dit is bij eiseres wel het geval. De voorschotten zijn uitgekeerd op basis van– achteraf bezien – te laag geschat jaarinkomen. Pas na vaststelling van het toetsingsinkomen in het BRI heeft verweerder kunnen vaststellen dat eiseres geen recht had op de toeslagen. In het besluit is verder vastgelegd dat de financiële situatie of financiële problemen van de belanghebbende in het algemeen evenmin leiden tot een matiging van het terug te vorderen bedrag. Voor die situatie bestaat de mogelijkheid van het treffen van een (persoonlijke) betalingsregeling. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank ook verder niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van de terugvordering voor haar onevenredig zijn.
11. Verweerder heeft daarom op basis van het Verzamelbesluit de terugvordering niet hoeven matigen, dan wel van terugvordering af hoeven te zien. Indien de terugvordering voor eiseres tot financiële problemen leidt, kan zij verweerder vragen om een persoonlijke betalingsregeling.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij bereid is het griffierecht te vergoeden. De rechtbank ziet hierin dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 15 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Onder meer, voor zover nog van belang in deze procedure.
2.Zie de uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.
3.op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Staatscourant 2020, 22720.
5.Zie paragraaf 2.1 van het Verzamelbesluit.