ECLI:NL:RBMNE:2021:407

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
16/038604-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting met tbs en dwangverpleging als maatregel

Op 8 februari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 februari 2020 in Driebergen-Rijsenburg heeft geprobeerd een vrouw te verkrachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een onderzoek in het Pieter Baan Centrum, lijdt aan schizofrenie en dat zijn psychische toestand zijn handelen heeft beïnvloed. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot verkrachting en heeft hem ter beschikking gesteld met de maatregel van dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor een zedendelict, maar dat er wel sprake was van een patroon van seksueel ongepast gedrag. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer meegewogen in de beslissing om tbs op te leggen. De verdachte heeft de vrouw vastgepakt, haar richting de bosjes getrokken en haar borst aangeraakt, terwijl hij haar bedreigde met seksuele opmerkingen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om een gevangenisstraf van zes maanden op te leggen, met tbs, toegewezen. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/038604-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1982] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd te P.I. Vught, PPC.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 mei 2020, 24 augustus 2020, 28 oktober 2020 en 25 januari 2021. Op de terechtzitting van 25 januari 2021 is de zaak inhoudelijk behandeld.
De onderzoeken hebben, met uitzondering van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2020, achter gesloten deuren plaatsgevonden, vanwege toepassing door de rechtbank van artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: op 11 februari 2020 te Driebergen-Rijsenburg heeft geprobeerd om
[slachtoffer] te verkrachten;
subsidiair: op 11 februari 2020 te Driebergen-Rijsenburg [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot verkrachting wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Volgens de raadsman vindt de aangifte van aangeefster onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. De twee getuigen die een verklaring hebben afgelegd hebben geen fysiek contact waargenomen en hebben ook niet gehoord wat verdachte tegen aangeefster zou hebben gezegd. Het DNA-onderzoek heeft bovendien geen belastend bewijs voor verdachte opgeleverd.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat er ruimte is voor twijfel over de intentie van verdachte bij zijn handelen. Uit de verklaring van aangeefster volgt dat verdachte haar borst met de buitenkant van zijn hand aanraakte en dat hij niet al zijn krachten gebruikte om haar met zich mee te krijgen. Hieruit kan niet worden afgeleid dat verdachte het opzet had om aangeefster te verkrachten of te dwingen ontuchtige handelingen te ondergaan.
De raadsman heeft ten aanzien van de ten laste gelegde poging verkrachting subsidiair als verweer gevoerd dat sprake is van vrijwillige terugtred. Verdachte is op enig moment uit eigener beweging rustig weggelopen van aangeefster.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen [1]
Proces-verbaal van aangifte van 11 februari 2020, gedaan door [slachtoffer] , inhoudende, voor zover van belang, het volgende:
V: Wanneer is het gebeurd?
A: Vandaag 11 februari 2020 rond 15.30 uur.
V: Waar is het gebeurd?
A: Het Mollenbos aan de Arnhemsebovenweg te Driebergen.
Ik liep op het bospad en de man voegde van links achter in vanaf een ander bospad. [2]
“Mevrouw mevrouw” daar begon hij mee. Volgens mij heb ik gelijk tegen hem gezegd ga weg. Hij ging harder lopen. Toen zei ik nog een keer: ga weg, ik wil dit niet. Hij ging weer harder lopen en toen liep hij naast me. De man pakte mij beet bij mijn arm. Mijn rechter bovenarm. Ik denk dat ik toen al schreeuwde naar hem: Ik wil dit niet. Ik wil dat je weggaat.
Ik ben steeds harder gaan lopen. Ik durfde niet te rennen. Hij heeft mij vast gehouden totdat hij wegliep. En steeds steviger. [3] Ik ging schreeuwen: laat me los ik wil dit niet. Hij zei: sssttt stil maar. Ik voelde dat zijn greep anders werd en toen voelde ik dat hij bewust mijn borst aanraakte. Hij had me vast aan mijn bovenarm maar dan aan de binnenkant.
Ik kon me niet los rukken. Hij heeft getracht mij naar de zijkant naar de bosjes te trekken. Ik had voldoende kracht om zelf op het pad te blijven en te blijven schreeuwen.
V: Toen je voelde dat zijn greep anders werd, wat voelde je dan?
A: Hij hield mijn bovenarm vast en hij duwde mijn arm bewust naar mijn borst. Zijn hand zat dus tussen mijn borst en mijn arm in. Zijn greep zat nog wel op mijn bovenarm. Hij raakte mijn borst dus met de buitenkant van zijn hand aan.
In dat stukje was het dat hij zei dat hij wilde neuken en ik heb verstaan dat ik geil was en dat ik echt wel zou willen. En hij trok me weer in de richting van de bosjes weg van het pad.
Ik werd steeds banger. Ik zag mijn overbuurvrouw en haar vriendin en ik zag dat ze mij zagen. Ik heb geroepen naar hen. Ik denk dat ze eerst niet in de gaten hadden wat er aan de hand was en ik heb weer hard geroepen en toen kwamen ze mijn kant uit en toen liet de man mij los en hij ging weg. [4]
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 24 februari 2020 inhoudende, voor zover van belang, het volgende:
A: Ik liep met een vriendin in het bos. Op een gegeven moment zag ik een vrouw met een hond en een vermoedelijke partner op dat moment. Ik hoorde de vrouw wel “Help” roepen maar ik dacht dat ze een spelletje speelde met de hond en de man. Toen ze dichterbij kwamen hoorde ik de vrouw nogmaals “Help” roepen en toen leek het ook wat meer alsof er iets aan de hand was. Ik zag haar op een afstand van 50 tot 100 meter. Toen we de vrouw zo hoorde roepen “Help, deze man is gek”, zijn mijn vriendin en ik wel haar kant op gelopen. Ik zag toen dat de man van de vrouw weg liep. De vrouw vertelde dat ze vast gepakt was door de man en dat hij haar had geprobeerd de bosjes in te trekken omdat hij haar wilde neuken. Omdat ik zag hoe overstuur ze was heb ik de politie gebeld.
V: Wanneer heeft dit plaatsgevonden?
A: Dinsdag 11 februari.
V: Wat is de precieze locatie waar het is gebeurd?
A: Het is in ieder geval in Driebergen Zeist. [5]
V: Wat was de toestand van de buurvrouw van je vriendin toen jullie haar zagen?
A: Paniekerig, ze had traanogen. Heel erg trillerig. [6]
Proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 2020, opgemaakt door verbalisanten
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] , inhoudende, voor zover van belang, het volgende:
Op dinsdag 11 februari 2020 omstreeks 15.38 uur krijgen wij het verzoek te gaan naar de Arnhemse Bovenweg, kruising Baden Powellaan in Driebergen. Op deze locatie zou zojuist een vrouw zijn aangerand door een man. Wij hoorde dat de man aan het volgende signalement voldeed:
- blanke man;
- ongeveer 30 jaar oud;
- rossig haar;
- normaal postuur;
- groene ogen;
- donkerblauwe jas met knoppen;
- groene broek;
- stoffen pet op zijn hoofd.
Wij hoorden dat de man vanaf de Baden Powellaan in de richting van het bos was gelopen. Het is ons bekend dat je vanaf de Baden Powellaan een bosgebied in loopt alwaar je uiteindelijk op de Austerlitzseweg uit komt of in de omgeving van de Hydeparklaan.
Wij zagen op een gegeven moment, halverwege de Hydeparklaan, een man op het fietspad lopen welke aan het opgegeven signalement voldeed. [7]
Bij dit proces-verbaal van bevindingen is een foto van de verdachte gemaakt hoe hij er uit zag ten tijde van zijn aanhouding[rechtbank: deze foto bevindt zich op pagina 10 van het dossier]
.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [1982] te [geboorteplaats] . [8]
Proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer] door de rechter-commissaris van
9 november 2020, inhoudende, voor zover van belang, het volgende:
Ik toon u de foto van de verdachte op pagina 10 (verdachte staand voor een politieauto) in het strafdossier. Is dat de man die u toen tegenkwam?
Ja, dat is hem. [9]
Hoe lang duurde het vasthouden?
5 tot 7 minuten. [10]
Bewijsoverweging
Volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen in geval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van aangeefster over wat zich op
11 februari 2020 in het bos in Driebergen heeft afgespeeld voldoende steun in ander bewijs, namelijk in de getuigenverklaring van [getuige] . Hoewel [getuige] niet heeft verklaard dat er sprake was van fysiek contact tussen aangeefster en verdachte, kan uit haar verklaring worden afgeleid dat verdachte zich dichtbij aangeefster bevond. Zó dichtbij, dat [getuige] aanvankelijk dacht dat aangeefster en verdachte bij elkaar hoorden. [getuige] heeft aangeefster meerdere keren om hulp horen roepen. De eerste keer dacht [getuige] nog dat aangeefster een spelletje speelde met verdachte en de hond. Toen er nogmaals om hulp werd geroepen bleek [getuige] dat aangeefster dit serieus bedoelde, waarna zij naar aangeefster toe liep. De beschrijving van deze gebeurtenis komt geheel overeen met de verklaring van aangeefster. De rechtbank ziet, tot slot, bevestiging van de door aangeefster beschreven gang van zaken in wat [getuige] heeft verteld over de gemoedstoestand van aangeefster kort na het incident. [getuige] heeft namelijk verklaard dat aangeefster overstuur en paniekerig was.
Op basis van de aangifte, op onderdelen gesteund door de verklaring van [getuige] , gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte aangeefster bij haar rechterbovenarm heeft gepakt, haar arm gedurende een aantal minuten stevig heeft vastgehouden, waarbij hij meerdere keren heeft geprobeerd om aangeefster richting de bosjes te trekken en haar borst met zijn hand heeft aangeraakt.
Anders dan de raadsman twijfelt de rechtbank niet aan de intentie van verdachte bij zijn handelen. Verdachte heeft zijn intentie - het verkrachten van aangeefster - immers duidelijk kenbaar gemaakt toen hij tegen aangeefster zei dat hij met haar wilde neuken, dat zij geil was en dat zij echt wel zou willen. De mate van kracht waarmee verdachte aangeefster vasthield en richting de bosjes probeerde te bewegen acht de rechtbank bij deze beoordeling niet relevant. Dat verdachte als er geen voorbijgangers waren geweest uiteindelijk misschien niet elk mogelijk verzet van aangeefster zou hebben gebroken, doet niet af aan de intentie van verdachte om aangeefster te verkrachten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 11 februari 2020 te Driebergen heeft geprobeerd om aangeefster te verkrachten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 11 februari 2020 te Driebergen-Rijsenburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
- achter die [slachtoffer] aan is gelopen en
- die [slachtoffer] met kracht bij haar bovenarm heeft vastgepakt en vastgehouden en
- daarbij meerdere malen aan de arm van die [slachtoffer] heeft getrokken waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] in de richting van de naastgelegen bosschages en van het wandelpad af heeft getracht te trekken en
- daarbij tegen die [slachtoffer] heeft gezegd ‘Ik wil met je neuken’ en ‘Je bent geil’ en ‘Ik weet dat je het ook wilt’ en ‘Sst stil maar’, en
- met zijn hand de met kleding bedekte borst van die [slachtoffer] heeft aangeraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot verkrachting.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van vrijwillige terugtred, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt dat er gesproken kan worden van vrijwillige terugtred indien aannemelijk is dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van de wil van verdachte afhankelijk zijn. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter dat verdachte aangeefster pas los liet en is weggelopen toen getuige [getuige] en haar vriendin aangeefster om hulp hoorden roepen en in de richting van aangeefster en verdachte liepen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het staken van verdachte in zijn voornemen daarmee niet in een vrijwillig door verdachte genomen wilsbesluit, maar in een omstandigheid die niet van zijn wil afhankelijk is. Het beroep op vrijwillige terugtred wordt derhalve verworpen.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, en met oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van tbs met dwangverpleging niet proportioneel en passend is. Het recidiverisico kan niet worden gebaseerd op het strafblad van verdachte aangezien hij niet eerder is veroordeeld voor een zedendelict. Er is ook geen sprake van een patroon van delictgedrag. Volstaan dient te worden met een deels voorwaardelijke straf in combinatie met een behandelverplichting.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft op 11 februari 2020, op klaarlichte dag in een bos, geprobeerd om aangeefster te verkrachten. Aangeefster was in het bos om haar hond uit te laten, toen verdachte haar aansprak, vastpakte en haar meerdere keren probeerde haar richting de bosjes te bewegen.
Verdachte is hiermee doorgegaan, ondanks dat aangeefster meerdere keren tegen hem heeft gezegd dat hij haar met rust moest laten. Verdachte ging juist nog verder door aangeefster bij haar borst aan te raken en tegen haar te zeggen dat hij met haar wilde neuken en haar geil vond. Pas nadat aangeefster de aandacht van twee wandelaarsters wist te trekken en zij in de richting van verdachte en aangeefster liepen, is verdachte gestopt en weggelopen. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstige schending van de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van aangeefster. Uit de verklaring die aangeefster enkele maanden na het incident bij de rechter-commissaris heeft afgelegd blijkt ook dat de impact van de gebeurtenis op 11 februari 2020 groot is. Aangeefster gaat niet meer alleen naar het bos en zij heeft het gevoel dat zij nergens veilig is. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij kennelijk niet heeft stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor aangeefster en zijn eigen behoeften en verlangens boven de belangen van aangeefster heeft gesteld
De persoon van verdachte
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 januari 2021 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een feit als het onderhavige.
Verdachte is gedurende zes weken opgenomen geweest en onderzocht in het Pieter Baan Centrum. De rechtbank heeft kennisgenomen van de hierover opgemaakte Rapportage Pro Justitia van het NIFP van 8 januari 2021, ondertekend door A.W.M.M. Stevens, psychiater, en A. Witvliet, GZ-psycholoog.
Hoewel verdachte niet volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek, hebben de deskundigen kunnen vaststellen dat verdachte lijdt aan een psychiatrische stoornis, in de vorm van schizofrenie. Verdachte kent een complex waansysteem. Ook zijn er volgens de deskundigen aanwijzingen voor problematisch cannabis- en alcoholgebruik, maar volgens hen is onvoldoende bekend geworden over de mate en frequentie van het gebruik om een stoornis in cannabis- of alcoholgebruik vast te kunnen stellen. Er zijn geen aanwijzingen voor seksuele stoornissen of hyperseksualiteit. Wel is het de deskundigen opgevallen dat verdachte in de afgelopen jaren meermalen seksueel ongepast gedrag heeft laten zien en dat sprake lijkt te zijn van een patroon van seksueel ongepast gedrag, waarbij de afstemming met de ander er niet lijkt te zijn. Ook lijken de seksuele belevingen soms psychotisch gekleurd te zijn.
Hoewel de deskundigen geen helder delictscenario hebben kunnen achterhalen en verdachtes beweegredenen (deels) onduidelijk zijn past het bewezen verklaarde volgens hen in eerdergenoemd patroon van seksueel ongepast en grensoverschrijdend gedrag richting vrouwen. Verdachte heeft de afgelopen jaren op (hardnekkige) wijze laten zien en ook in de gesprekken laten weten (mogelijk gezonde) seksuele behoeftes te hebben, maar heeft hier inadequaat en onafgestemd naar gehandeld. Verdachte heeft op seksueel gebied, richting vrouwen, de laatste jaren structureel te weinig afgrenzingsmogelijkheden gehad en zichzelf onvoldoende af weten te remmen teneinde de grenzen van anderen te bewaken.
Voor de deskundigen staat vast dat de schizofrenie, waar verdachte al jarenlang aan lijdt, het handelen van verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit heeft beïnvloed. De schizofrenie perkt de mogelijkheden van verdachte om zijn impulsen of ideeën af te remmen, te controleren of kritisch te overdenken, fors in. Deze zogenaamde oordeels- en kritiekstoornissen spelen nog meer op bij een meer floride toestandsbeeld, waarbij wanen en hallucinaties op de voorgrond staan.
Iets dat goed zichtbaar is tijdens zijn aanhouding en het verhoor een dag later. Zijn mogelijkheden zichzelf te beheersen en de consequenties van zijn handelen te overzien werden door zijn psychotische toestandsbeeld, voortkomend uit de schizofrenie, verminderd. Geadviseerd wordt het bewezen verklaarde tenminste verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De deskundigen hebben met betrekking tot het recidiverisico en aanbevolen interventies ter beperking van dat recidiverisico het volgende gerapporteerd. Het risico op herhaling wordt ingeschat als matig tot hoog. Dit komt voort uit de schizofrenie, het feit dat verdachte geen zieke-inzicht heeft, hij niet open staat voor behandeling, hij weinig tot geen sociale ondersteuning heeft, er geen duidelijkheid bestaat over zijn eventuele middelengebruik en uit het feit dat verdachte beperkt inzage heeft gegeven in zijn belevingswereld.
Op de terechtzitting van 25 januari 2021 heeft de psychiater mw. A.W.M.M. Stevens toegelicht dat de afwezigheid van eerdere veroordelingen mede van invloed is geweest op de inschatting van het recidiverisico.
Volgens de deskundigen heeft verdachte (medicamenteuze) behandeling nodig. Behandeling in een forensische setting gespecialiseerd in de behandeling van psychotische symptomen en ziektebeelden wordt noodzakelijk geacht. Gezien het verleden van verdachte dient dwangmedicatie daarbij te worden overwogen indien hij niet bereid is vrijwillig (antipsychotische) medicatie te nemen.
De rechtbank stelt op grond van de NIFP-rapportage vast dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis, te weten schizofrenie. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit. Gezien de conclusies van de deskundigen acht de rechtbank aannemelijk dat de stoornis het handelen van verdachte zodanig beïnvloedde, dat het feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Uit de rapportage komt duidelijk naar voren dat - op het moment dat er geen passend kader beschikbaar is - sprake is van een matig tot hoog recidiverisico en dat ter beteugeling van dit recidiverisico het van belang is dat verdachte in een forensische setting wordt behandeld gespecialiseerd in de problematiek van verdachte. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen op deze punten over. De vraag is met welk (juridisch) kader dit het beste kan worden vormgegeven.
Mede als gevolg van het feit dat verdachte in het geheel geen ziektebesef heeft en niet open staat voor behandeling van zijn schizofrenie is een gedwongen kader noodzakelijk. Ingevolge artikel 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de rechtbank verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 37a Sr opleggen indien aan de wettelijke voorwaarden daarvoor is voldaan. De rechtbank kan in plaats daarvan, op grond van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, ook een zorgmachtiging afgeven als bedoeld in artikel 6:5 van de Wvggz.
Behandeling binnen de reguliere GGZ is door de deskundigen overwogen, maar daarvan is volgens hen gebleken dat dit niet afdoende is. Ten tijde van het bewezen verklaarde was er al een rechterlijke machtiging voor verdachte afgegeven. Verdachte zal zich wederom trachten te onttrekken aan behandeling, waardoor recidive niet kan worden voorkomen. Tbs met voorwaarden is eveneens overwogen, maar verwacht wordt dat verdachte zich niet aan de voorwaarden zal houden gezien zijn houding ten aanzien van behandeling, die waarschijnlijk wordt ingegeven door gebrek aan ziekte-inzicht. De deskundigen achten behandeling in een voor verdachte onontkoombaar kader noodzakelijk en daarom adviseren zij aan verdachte tbs met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank ziet, net als de deskundigen, enkele bezwaren in toepassing van het kader van de zorgmachtiging. Hoewel verlengingen mogelijk zijn, wordt de zorgmachtiging in eerste instantie voor een half jaar afgegeven. De zorgmachtiging zal steeds moeten worden getoetst aan het bepaalde in artikel 3:3 Wvggz, waarbij de zorg voor verdachte voorop staat. Dit heeft tot gevolg dat mogelijk eerder dan vanuit recidivebeperking wenselijk is, zorg wordt afgeschaald of de zorgmachtiging komt te vervallen waardoor de in het kader van recidivebeperking noodzakelijk geachte zorg niet kan worden gegarandeerd.
Gelet op het recidiverisico en het gebrek aan ziekte-inzicht bij verdachte acht de rechtbank het van belang dat verdachte langdurig, in een gestructureerde en beveiligde setting, wordt behandeld. Dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een zedendelict, neemt niet weg dat de deskundigen hebben geconstateerd dat er sprake is van een patroon van seksueel ongepast en grensoverschrijdend gedrag richting vrouwen dat, gelet op het bewezenverklaarde, in ernst toeneemt. Verdachte dient hiervoor te worden behandeld om de kans op herhaling te doen afnemen. Een kader waarin verdachte zich niet kan onttrekken aan deze behandeling, in de vorm van tbs met dwangverpleging is naar het oordeel van de rechtbank dan ook noodzakelijk.
De rechtbank constateert dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van tbs. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het door hem begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig tot hoog en een ander kader om de maatschappij afdoende te beschermen tegen de gedragingen van de verdachte als gevolg van zijn schizofrenie ontbreekt. De algemene veiligheid van personen en goederen, vereist dan ook terbeschikkingstelling.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet toereikend is om de bij verdachte bestaande problematiek te behandelen. Het ontbreekt verdachte aan ziekte-inzicht en bereidheid zich voor de gediagnosticeerde schizofrenie te laten behandelen waardoor hij niet in staat wordt geacht om zich aan voorwaarden te houden.
Alles overwegend zal de rechtbank bevelen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
De totale duur van de maatregel is niet gemaximeerd nu verdachte wordt veroordeeld voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e lid 1 Sr.
Straf
De rechtbank acht, naast oplegging van genoemde maatregel, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan, oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd. Rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de omstandigheid dat sprake is van een poging, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de op te legen maatregel worden de verzoeken tot opheffing danwel schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 38e, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
zes maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing en het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter, mrs. G.A. Bos en
L.M.M. Heppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op de terechtzitting van 8 februari 2021.
Mr. Heppe en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 februari 2020 te Driebergen-Rijsenburg, althans gemeente Utrechtse Heuvelrug, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of
een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
- achter die [slachtoffer] aan is gelopen en/of
- die [slachtoffer] meerdere malen, althans éénmaal, (met kracht) bij haar (boven)arm, althans haar lichaam en/of kleding heeft vastgegrepen en/of vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- ( daarbij) meerdere malen, althans éénmaal, aan de arm, althans het lichaam en/of de kleding van die [slachtoffer] heeft getrokken waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] in de richting van de naastgelegen bosschages en/of van het wandelpad af heeft getracht te bewegen / te trekken en/of
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd ‘Ik wil met je neuken’ en/of ‘Je bent geil’ en/of ‘Ik weet dat je het ook wilt’ en/of ‘Sst stil maar’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- met zijn hand de (met kleding bedekte) borst van die [slachtoffer] heeft aangeraakt en/of vastgepakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2020 te Driebergen-Rijsenburg, althans in de gemeente Utrechtse Heuvelrug, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of
een andere feitelijkheid, te weten door
- achter die [slachtoffer] aan te lopen en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal, (met kracht) bij haar (boven)arm, althans haar lichaam en/of kleding vast te grijpen en/of vast te pakken en/of vast te houden en/of meermalen, althans éénmaal, (met kracht) aan de (boven)arm van die [slachtoffer] te trekken teneinde haar in een andere richting te bewegen en/of
- daarbij, terwijl hij, verdachte, de (boven)arm van die [slachtoffer] vasthield, met zijn hand de (met kleding bedekte) borst van die [slachtoffer] aan te raken en/of vast te pakken,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten en/of vastpakken van haar (met kleding bedekte) borst;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 12 februari 2020 en 24 februari 2020, genummerd 2020044342, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 45. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte, pagina 24.
3.Proces-verbaal van aangifte, pagina 25.
4.Proces-verbaal van aangifte, pagina 26.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 44.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 45.
7.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 8.
8.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 9.
9.Proces-verbaal verhoor van getuige, pagina 2.
10.Proces-verbaal verhoor van getuige, pagina 3.