ECLI:NL:RBMNE:2021:406

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
16-660288-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Veenendaal

Op 8 februari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 maart 2016 in Veenendaal een steekincident heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer meermaals gestoken in het bovenlichaam, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een geperforeerde long. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een terechtzitting op 25 januari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. R.E. Craenen, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft zich beroepen op noodweer, maar de rechtbank achtte deze situatie niet aannemelijk. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven, en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 364 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank hield rekening met de relatief jonge leeftijd van de verdachte en het tijdsverloop tussen het steekincident en de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-660288-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 30 maart 2016 te Veenendaal heeft geprobeerd om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven door met een mes in de borst en/of de rug, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden.
Dit feit is subsidiair ten laste gelegd als poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat sprake was van een noodweersituatie, en dat verdachte om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van verhoor aangever:
“(…) ik ben op woensdag 30 maart 2016 omstreeks 15:30 uur gestoken met een mes in mijn borst en rug, toen ik bij een vriend op bezoek was in zijn woning in [woonplaats] .
(…) we kochten drugs.
(…) Daar kwam de ellende over.
Het was een slagersmes. (…) ongeveer 30 centimeter lang (…).
Ik voelde dat ik valse lucht kreeg, ik kon geen adem meer halen (…).” [2]
Een proces-verbaal van verhoor aangever:
“We stonden in de kamer ruzie te maken. Ik zag dat die jongen een mes pakte. (…) Ik heb me omgedraaid, en ik ben toen in mijn rug gestoken. (…) Ik viel op de grond achterover. (…) Ik zag dat de jongen mij in mijn linker borst stak.” [3]
Een geneeskundige verklaring:
“Uitwendig waargenomen letsel:
2 x steekwond: - onder tepel links
- borstkas links dorsaal (
de rechtbank begrijpt dorsaal als: rugzijde)
(…) Thoraxdrain gekregen.” [4]
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant]:
“Ik zag dat er aan de linkerkant van zijn borst, onder zijn tepel een steek wond zat. Ik zag dat de wond ongeveer 3 centimeter breed was.
(…) Ik zag dat er halverwege zijn rug, aan de linkerzijde een snee zat. Ik zag dat er uit de snee bloed stroomde. Ik zag dat de snee, ongeveer vier (4) centimeter breed was. [5]
(…) Ik hoorde in het ziekenhuis UMC te Utrecht, dat de arts nog het volgende verklaarde:
- dat [slachtoffer] een geperforeerde long had” [6]
Een proces-verbaal van verhoor van (voormalig) verdachte [aangever]:
(…) De dealer klopte bij mij op de voordeur aan. (…) Ik ging naar de wc toe. Op een gegeven moment hoor ik geschreeuw, en gebonk en gedoe. Ik zie hun twee op de grond aan een mes trekken. (…) De jongens worstelden (…) Ik probeerde het mes tussen ze uit te trekken, dat hadden ze allebei vast. (…) [7]
V: Ken je die dealer?
A: Ja (…) van drugs kopen. (…) [8]
V: Waren er nog andere mensen in het huis?
A: Nee (…) [slachtoffer] , de dealer en ik. [9]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Ik ben op 30 maart 2016 rond 15:30 uur in de woning van de heer [aangever] geweest.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair aan hem ten laste gelegde poging doodslag en overweegt daartoe als volgt.
Het ten gevolge van het steekincident door aangever opgelopen letsel kan worden verklaard op basis van de door hem beschreven gang van zaken. Uit de verklaring van aangever blijkt dat hij zich heeft omgedraaid op het moment dat hij zag dat verdachte een mes had, en dat hij vervolgens door verdachte in zijn rug is gestoken. Verder heeft aangever verklaard dat hij toen is gevallen en dat verdachte hem daarna in zijn linker borst heeft gestoken.
De – andersluidende – verklaring van verdachte voor het ontstaan van het letsel acht de rechtbank geenszins aannemelijk geworden. Verdachte heeft ter terechtzitting (voor het eerst) verklaard dat hij in de woning van [aangever] was om met [aangever] te praten over een door [aangever] voor verdachte uit te voeren schilderklus. Verdachte betwist dat de aanleiding van het steekincident gelegen is in een drugsdeal en stelt dat hij werd aangevallen door het aangever, zich daartegen slechts verweerd heeft en niet zelf heeft gestoken met het mes. De verwondingen bij het slachtoffer zouden volgens verdachte door aangever zelf moeten zijn toegebracht. Deze verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig. Aangever en [aangever] verklaren beiden over de aankoop van drugs als reden voor de aanwezigheid van verdachte en dit wordt ook ondersteund door de communicatie op de telefoon van [aangever] zeer kort voor het steekincident, welke communicatie overduidelijk ziet op een drugsdeal. [10]
Gelet op de locatie en de omvang van de steekwond op de rug, zoals deze blijken uit de geneeskundige verklaring en het relaas van verbalisant [verbalisant] , acht de rechtbank het bovendien zeer onaannemelijk dat aangever zichzelf, tijdens een worsteling met verdachte, in zijn rug heeft verwond, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard.
Opzet op de dood?
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever. Opzet is in de eerste plaats aanwezig indien verdachte ten tijde van zijn handelen de bedoeling had om aangever te doden. Een dergelijke bedoeling heeft de rechtbank op basis van het dossier niet kunnen vaststellen.
Daarnaast is van opzet ook sprake wanneer verdachte bij zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden. In dat geval wordt gesproken van voorwaardelijk opzet. Bij de beantwoording van de vraag of voorwaardelijk opzet bij verdachte aanwezig was, zijn drie elementen van belang: (1) de gedraging van verdachte moet de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg – in dit geval de dood – in het leven hebben geroepen, (2) verdachte was zich bewust van die aanmerkelijke kans, en (3) hij heeft die kans aanvaard (op de koop toe genomen). Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In het bijzonder wordt daarbij gekeken naar de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet in alle gevallen gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Hiermee wordt bedoeld een onder de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Bij de beantwoording van de (vervolg)vraag of de aanmerkelijke kans door verdachte ook bewust is aanvaard, speelt de gedraging van verdachte eveneens een rol. Bepaalde gedragingen kunnen namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de dader de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Aan de hand van bovenstaand toetsingskader komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met een (slagers)mes van ongeveer 30 centimeter lang in de rug en in de linkerborst van aangever heeft gestoken. Dat verdachte hierbij enige kracht heeft gebruikt, blijkt uit de aard en ernst van de verwondingen, zoals beschreven in de geneeskundige verklaring en het relaas van verbalisant [verbalisant] . Het is een feit van algemene bekendheid dat zich bij de borst van een persoon vitale organen bevinden en dat verwondingen aan die organen levensbedreigend kunnen zijn en tot de dood kunnen leiden. Het met kracht steken in de borst levert naar algemene ervaringsregels dan ook de aanmerkelijke kans op dat aangever als gevolg hiervan zou overlijden. Verdachte moet zich hiervan – evenals ieder ander weldenkend mens – bewust zijn geweest. Door desondanks te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat aangever op een vitale plek zou worden geraakt – en daardoor zou overlijden – ook bewust aanvaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 30 maart 2016 te Veenendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de borst en in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Noodweer?
Verdachte heeft zich ter zitting (naar de rechtbank begrijpt subsidiair) beroepen op noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde en hij de woning niet zou kunnen verlaten. De rechtbank acht een noodweersituatie evenwel onvoldoende aannemelijk, nu zij immers uitgaat van de feitelijke gang van zaken zoals die door aangever is gesteld. Aangever heeft verklaard dat hij zich heeft omgedraaid op het moment dat hij zag dat verdachte een mes pakte, en dat hij door verdachte eerst in zijn rug is gestoken. Hieruit volgt dat aangever zich op dat moment juist van verdachte verwijderde, zodat van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangever van verdachte op dat moment geen sprake was. Verdachte heeft ook geen aanknopingspunten gegeven op basis waarvan kan worden aangenomen dat desondanks toch sprake zou zijn van een noodweersituatie.
Er is ook anderszins geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 200 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om in het geval van een bewezenverklaring in de strafmaat rekening te houden met het tijdsverloop tussen het steekincident en de onderhavige zitting, en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft geen relevante documentatie, en er is geen gevaar voor recidive. De verdediging verzoekt de rechtbank in dat verband om verdachte bij een veroordeling een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft aangever tot tweemaal toe met kracht gestoken met een mes, in diens rug en linkerborst. Aangever heeft hierdoor letsel opgelopen, bestaande uit steekwonden en een geperforeerde long. Dat er geen sprake is van ernstiger (blijvend) letsel lijkt vooral een kwestie van geluk te zijn geweest. Met zijn handelen heeft verdachte op geen enkele wijze rekening gehouden met het mogelijke leed dat hij aangever toe zou brengen. Dat getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit en het leven van aangever. Uit de verklaringen van aangever blijkt dat hij na het steekincident angstige momenten heeft doorstaan omdat hij valse lucht kreeg en geen adem kon halen, waardoor hij in paniek raakte en dacht dat zijn laatste uur had geslagen. Daarnaast zorgen steekincidenten, zeker als iemand daarbij in de borst en rug wordt gestoken waardoor de kans op overlijden aanwezig is ook voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
De persoon van de verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële documentatie (strafblad) van 15 december 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. De rechtbank weegt dit niet mee in strafverzwarende of strafverminderende zin.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies dat op 7 februari 2018 is uitgebracht door mevrouw D. Keijzer, reclasseringswerker, waarin wordt geadviseerd om verdachte in geval van veroordeling een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.
Strafkader
Voor feiten zoals het onderhavige zijn binnen de rechtspraak geen landelijke oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de straf gekeken naar de straffen die doorgaans worden opgelegd voor een poging tot doodslag door middel van het steken met een mes. Daarbij is gebleken dat dergelijke zaken uniek zijn en zich moeilijk laten vergelijken met andere zaken, maar dat in het algemeen wel straffen worden opgelegd die vrijheidsbeneming met zich brengen. Tegen die achtergrond, en gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank zal daarom naast een taakstraf ook een gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor de toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, maar zal bij de bepaling van de straf wel rekening houden met de relatief jonge leeftijd van verdachte. Daarbij betrekt de rechtbank ook de omstandigheid dat verdachte sinds 2018 niet meer voor strafbare feiten is veroordeeld.
Ook zal de rechtbank er rekening mee houden dat er sinds het gepleegde feit een periode van bijna vijf jaar is verstreken. Verdachte is op 25 april 2016 buiten heterdaad aangehouden en op die datum in verzekering gesteld, en is op 26 april 2016 weer in vrijheid gesteld. Eerst op 7 januari 2021 is verdachte ter zake het gepleegde feit gedagvaard. Daarmee is sprake van ‘
undue delay’ in de zin van artikel 6 van het EVRM. Vanaf de inverzekeringstelling van verdachte tot aan de onderhavige uitspraak van de rechtbank zijn vier jaren en ruim negen maanden verstreken.
Gelet op dit tijdsverloop, in combinatie met de andere strafmatigende omstandigheden, zal de rechtbank de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen, en wel zodanig dat verdachte op dit moment geen detentie meer behoeft te ondergaan. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank verder alleen de algemene voorwaarde verbinden dat verdachte zich binnen een proeftijd van twee jaar niet opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Voor de door de reclassering in 2018 geadviseerde bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding, nu verdachte sinds 2018 niet meer voor strafbare feiten is veroordeeld.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 364 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, in combinatie met een (onvoorwaardelijke) taakstraf voor de duur van 240 uren, passend en geboden is. De rechtbank komt tot oplegging van een straf die de eis van de officier van justitie overstijgt, om zij – anders dan de officier van justitie – tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde is gekomen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen zoals hierboven in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 365 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
voor een deel van 364 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. den Besten, voorzitter, en mrs. I.J.B. Corbeij en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 februari 2021.
Mr. M. den Besten, mr. I.J.B. Corbeij en mr. R.H.A. de Poot zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 30 maart 2016 te Veenendaal, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de borst en/of in de rug, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] , heeft gestoken en/of gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Subsidiair
hij op of omstreeks 30 maart 2016 te Veenendaal, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de borst en/of de rug, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] , heeft gestoken en/of gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 juli 2016, genummerd 2016096357, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 172. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van verhoor aangever van 31 maart 2016, pagina 64.
3.Een proces-verbaal van verhoor aangever van 5 april 2016, pagina 67.
4.Een geneeskundige verklaring, pagina 72.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 79.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 80.
7.Een proces-verbaal van verhoor van (voormalig) verdachte [aangever] , pagina 57.
8.Een proces-verbaal van verhoor van (voormalig) verdachte [aangever] , pagina 58.
9.Een proces-verbaal van verhoor van (voormalig) verdachte [aangever] , pagina 59.
10.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 122.