4.3Het oordeel van de rechtbank
Een proces-verbaal van verhoor aangever:
“(…) ik ben op woensdag 30 maart 2016 omstreeks 15:30 uur gestoken met een mes in mijn borst en rug, toen ik bij een vriend op bezoek was in zijn woning in [woonplaats] .
(…) we kochten drugs.
(…) Daar kwam de ellende over.
Het was een slagersmes. (…) ongeveer 30 centimeter lang (…).
Ik voelde dat ik valse lucht kreeg, ik kon geen adem meer halen (…).”
Een proces-verbaal van verhoor aangever:
“We stonden in de kamer ruzie te maken. Ik zag dat die jongen een mes pakte. (…) Ik heb me omgedraaid, en ik ben toen in mijn rug gestoken. (…) Ik viel op de grond achterover. (…) Ik zag dat de jongen mij in mijn linker borst stak.”
Een geneeskundige verklaring:
“Uitwendig waargenomen letsel:
2 x steekwond: - onder tepel links
- borstkas links dorsaal (
de rechtbank begrijpt dorsaal als: rugzijde)
(…) Thoraxdrain gekregen.”
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant]:
“Ik zag dat er aan de linkerkant van zijn borst, onder zijn tepel een steek wond zat. Ik zag dat de wond ongeveer 3 centimeter breed was.
(…) Ik zag dat er halverwege zijn rug, aan de linkerzijde een snee zat. Ik zag dat er uit de snee bloed stroomde. Ik zag dat de snee, ongeveer vier (4) centimeter breed was.
(…) Ik hoorde in het ziekenhuis UMC te Utrecht, dat de arts nog het volgende verklaarde:
- dat [slachtoffer] een geperforeerde long had”
Een proces-verbaal van verhoor van (voormalig) verdachte [aangever]:
(…) De dealer klopte bij mij op de voordeur aan. (…) Ik ging naar de wc toe. Op een gegeven moment hoor ik geschreeuw, en gebonk en gedoe. Ik zie hun twee op de grond aan een mes trekken. (…) De jongens worstelden (…) Ik probeerde het mes tussen ze uit te trekken, dat hadden ze allebei vast. (…)
V: Ken je die dealer?
A: Ja (…) van drugs kopen. (…)
V: Waren er nog andere mensen in het huis?
A: Nee (…) [slachtoffer] , de dealer en ik.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Ik ben op 30 maart 2016 rond 15:30 uur in de woning van de heer [aangever] geweest.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair aan hem ten laste gelegde poging doodslag en overweegt daartoe als volgt.
Het ten gevolge van het steekincident door aangever opgelopen letsel kan worden verklaard op basis van de door hem beschreven gang van zaken. Uit de verklaring van aangever blijkt dat hij zich heeft omgedraaid op het moment dat hij zag dat verdachte een mes had, en dat hij vervolgens door verdachte in zijn rug is gestoken. Verder heeft aangever verklaard dat hij toen is gevallen en dat verdachte hem daarna in zijn linker borst heeft gestoken.
De – andersluidende – verklaring van verdachte voor het ontstaan van het letsel acht de rechtbank geenszins aannemelijk geworden. Verdachte heeft ter terechtzitting (voor het eerst) verklaard dat hij in de woning van [aangever] was om met [aangever] te praten over een door [aangever] voor verdachte uit te voeren schilderklus. Verdachte betwist dat de aanleiding van het steekincident gelegen is in een drugsdeal en stelt dat hij werd aangevallen door het aangever, zich daartegen slechts verweerd heeft en niet zelf heeft gestoken met het mes. De verwondingen bij het slachtoffer zouden volgens verdachte door aangever zelf moeten zijn toegebracht. Deze verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig. Aangever en [aangever] verklaren beiden over de aankoop van drugs als reden voor de aanwezigheid van verdachte en dit wordt ook ondersteund door de communicatie op de telefoon van [aangever] zeer kort voor het steekincident, welke communicatie overduidelijk ziet op een drugsdeal.
Gelet op de locatie en de omvang van de steekwond op de rug, zoals deze blijken uit de geneeskundige verklaring en het relaas van verbalisant [verbalisant] , acht de rechtbank het bovendien zeer onaannemelijk dat aangever zichzelf, tijdens een worsteling met verdachte, in zijn rug heeft verwond, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard.
Opzet op de dood?
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever. Opzet is in de eerste plaats aanwezig indien verdachte ten tijde van zijn handelen de bedoeling had om aangever te doden. Een dergelijke bedoeling heeft de rechtbank op basis van het dossier niet kunnen vaststellen.
Daarnaast is van opzet ook sprake wanneer verdachte bij zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden. In dat geval wordt gesproken van voorwaardelijk opzet. Bij de beantwoording van de vraag of voorwaardelijk opzet bij verdachte aanwezig was, zijn drie elementen van belang: (1) de gedraging van verdachte moet de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg – in dit geval de dood – in het leven hebben geroepen, (2) verdachte was zich bewust van die aanmerkelijke kans, en (3) hij heeft die kans aanvaard (op de koop toe genomen). Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In het bijzonder wordt daarbij gekeken naar de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet in alle gevallen gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Hiermee wordt bedoeld een onder de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Bij de beantwoording van de (vervolg)vraag of de aanmerkelijke kans door verdachte ook bewust is aanvaard, speelt de gedraging van verdachte eveneens een rol. Bepaalde gedragingen kunnen namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de dader de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Aan de hand van bovenstaand toetsingskader komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met een (slagers)mes van ongeveer 30 centimeter lang in de rug en in de linkerborst van aangever heeft gestoken. Dat verdachte hierbij enige kracht heeft gebruikt, blijkt uit de aard en ernst van de verwondingen, zoals beschreven in de geneeskundige verklaring en het relaas van verbalisant [verbalisant] . Het is een feit van algemene bekendheid dat zich bij de borst van een persoon vitale organen bevinden en dat verwondingen aan die organen levensbedreigend kunnen zijn en tot de dood kunnen leiden. Het met kracht steken in de borst levert naar algemene ervaringsregels dan ook de aanmerkelijke kans op dat aangever als gevolg hiervan zou overlijden. Verdachte moet zich hiervan – evenals ieder ander weldenkend mens – bewust zijn geweest. Door desondanks te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat aangever op een vitale plek zou worden geraakt – en daardoor zou overlijden – ook bewust aanvaard.