ECLI:NL:RBMNE:2021:4057

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
526321 / HA RK 21-205
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard; onvolledig proces-verbaal geen grond voor wraking

Op 25 augustus 2021 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland het wrakingsverzoek van de Stichting alFitrah ongegrond verklaard. Het verzoek was gericht tegen mr. E.M. de Stigter, de voorzieningenrechter in een kort gedingprocedure waarin de stichting door [bedrijfsnaam] B.V. was gedagvaard. De stichting stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door uitlatingen te doen die de indruk wekten dat zij de belangen van de eiseres verdedigde en geen waarde hechtte aan de belangen van de stichting.

De wrakingskamer heeft de procedure op 19 augustus 2021 openbaar behandeld. Tijdens de zitting heeft de stichting haar bezwaren toegelicht, waarbij zij zich baseerde op een proces-verbaal van de zitting van 16 augustus 2021. De rechter, mr. De Stigter, heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij geen vooringenomenheid koestert en dat het proces-verbaal naar eer en geweten is opgesteld. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de onvolledigheid van het proces-verbaal op zichzelf geen geldige grond voor wraking vormt.

De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid is en dat de rechter geen persoonlijke vooringenomenheid heeft getoond. De opmerkingen van de rechter tijdens de zitting zijn niet als partijdig beoordeeld. De beslissing om het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren is openbaar uitgesproken, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 526321 / HA RK 21-205
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 25 augustus 2021
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
de stichting
Stichting alFitrah, opvoeding, educatie & wetenschappelijk onderzoek,
gevestigd en kantoorhoudende in Utrecht
verder te noemen: verzoekster,
vertegenwoordigd door de heer [A] en mevrouw [B] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de hybride zitting van 16 augustus 2021 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek van verzoekster gericht tegen mr. E.M. de Stigter, voorzieningenrechter in deze rechtbank;
  • de schriftelijke reactie van mr. De Stigter van 17 augustus 2021.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 19 augustus 2021 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer) op een hybride zitting. Bij de mondelinge behandeling zijn (via Skype) verschenen:
  • mevrouw [B] en de heer [A] , namens verzoekster;
  • mr. De Stigter;
  • mevrouw [C] , namens [bedrijfsnaam] B.V.
1.3.
Aansluitend op de zitting heeft verzoekster per e-mail van 19 augustus 2021 een schriftelijke toelichting aan de wrakingskamer gestuurd. Deze toelichting bestaat uit hetgeen namens verzoekster op de zitting naar voren is gebracht.
1.4.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. De Stigter als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer C/16/523877 / KG 21-362.
In deze kortgedingprocedure is verzoekster gedagvaard door [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: eiseres). Verzoekster heeft een pand van eiseres in gebruik. Eiseres vordert in dit kort geding dat verzoekster het pand ontruimt en aan haar oplevert.
2.2.
Verzoekster vindt dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt. In het proces-verbaal van de zitting van 16 augustus 2021 staat de volgende toelichting op het wrakingsverzoek:
“Uit de uitlatingen van de voorzieningenrechter leid ik af dat de voorzieningenrechter het standpunt van eiseres verdedigt, en geen waarde toekent aan de belangen van gedaagde.
Dit leid ik af uit de opmerking van de voorzieningenrechter dat de aanzegging in de afgelopen periode al kan zijn gedaan of anders ook morgen nog kan worden gedaan. U wilt mij overhalen met iets akkoord te gaan wat in strijd is met de wet.”
Op de zitting van de wrakingskamer heeft verzoekster toegelicht dat zij na lezing van het proces-verbaal van mening is dat de rechter niet alleen de schijn van partijdigheid heeft gewekt, maar ook daadwerkelijk partijdig is geweest. Het proces-verbaal is namelijk niet volledig en bevat onjuistheden. Dit bevestigt het beeld dat verzoekster op de zitting van de rechter heeft gekregen.
2.3.
De rechter berust niet in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij geen vooringenomenheid koestert ten opzichte van betrokkenen. Ook heeft zich op de zitting niets voorgedaan waaruit een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid zou kunnen worden afgeleid. Op de wrakingszitting heeft de rechter zich op het standpunt gesteld dat het proces-verbaal naar eer en geweten is opgesteld op basis van de aantekeningen van de griffier. Het proces-verbaal is een zakelijke weergave, dus het is juist dat niet alles woordelijk is opgenomen. Als er onjuistheden in staan, dan is dat een fout. Dat betekent niet dat daaruit (de schijn van) partijdigheid volgt.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn als uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoekster is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat zij vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
Proces-verbaal onjuist / onvolledig
3.4.
Verzoekster baseert haar wrakingsverzoek deels op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 16 augustus 2021. Dit zou op meerdere plaatsen onjuist of onvolledig zijn. De wrakingskamer gaat bij de beoordeling van het verzoek in beginsel uit van de juistheid van het proces-verbaal van de zitting. Dat heeft immers te gelden als de kenbron van dat wat op de zitting is voorgevallen. Verzoekster heeft op de wrakingszitting aangevoerd dat het proces-verbaal niet volledig is en onjuistheden bevat. Hieruit volgt volgens haar dat de rechter vooringenomen is. De wrakingskamer volgt verzoekster hierin niet. Een proces-verbaal is namelijk een zakelijke en verkorte – en dus niet een letterlijke – weergave van dat wat op de zitting is besproken. Onvolledigheid van het proces-verbaal is dus geen geldige grond voor wraking. Als er al sprake van zou zijn dat het proces-verbaal onjuistheden bevat, dan rechtvaardigen de door verzoekster aangehaalde voorbeelden nog niet de conclusie dat de rechter vooringenomen is of de schijn van vooringenomenheid wekt.
Uitlatingen van de rechter
3.5.
Verzoekster legt aan haar wrakingsverzoek ook ten grondslag de opmerking van de rechter op de zitting dat de aanzegging tot ontruiming al kan zijn gedaan of nog kan worden gedaan. De wrakingskamer is van oordeel dat uit de opmerking van de rechter op dit punt niet kan worden afgeleid dat er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert of dat zij die schijn heeft gewekt. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat aan het einde van die zitting er een onderbreking heeft plaatsgevonden om partijen in de gelegenheid te stellen onderling een schikking te treffen. Toen dat niet lukte, is de zitting hervat en hebben partijen mededelingen gedaan over die onderhandelingen. Partijen zijn vervolgens akkoord gegaan met het voorstel om met de rechter te bespreken waar de zogenaamde
hick upszaten. Uit het verdere verloop van de zitting, zoals dat blijkt uit het proces-verbaal, blijkt dat de rechter vervolgens een faciliterende rol heeft aangenomen om partijen zo mogelijk bij elkaar te brengen. Zij heeft in dat kader vragen gesteld aan verzoekster en ook in vragende zin de opmerking gemaakt dat de aanzegging, voor zover die nog nodig is, toch nog kan worden gedaan. Hieruit valt niet af te leiden dat zij al een standpunt had ingenomen over de zaak. De opmerking was kennelijk bedoeld om verzoekster inzicht te geven in haar rechtspositie en de procesrisico’s in het onderhandelingsproces en geeft geen blijk van (de schijn van) partijdigheid.
Conclusie
3.6.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster, de rechter tegen wie het verzoek tot wraking is gericht, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team Civiel recht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/523877 / KG 21-362 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en mr. M.E. Heinemann, als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.