ECLI:NL:RBMNE:2021:4015

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/2980
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking Nederlanderschap wegens vals diploma

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens Nederlanderschap door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ingetrokken. De intrekking vond plaats op basis van fraude, omdat verzoekster een vervalst diploma en cijferlijst had overgelegd bij haar aanvraag tot naturalisatie. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij als gevolg van de intrekking staatloos was geworden en illegaal in Nederland verbleef. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 juli 2021 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien zij door de intrekking van haar Nederlanderschap geen verblijfsrecht meer heeft en daardoor niet in staat is om de procedure tegen de intrekking persoonlijk bij te wonen. De staatssecretaris daarentegen stelde dat de intrekking gerechtvaardigd was vanwege de ernst van de fraude. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de belangen van verzoekster zwaarder wegen dan die van de staatssecretaris. De staatssecretaris had onvoldoende rekening gehouden met de individuele belangenafweging en de aard en ernst van de fraude. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster, die zijn vastgesteld op € 1496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2980

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te , verzoekster

(gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris(gemachtigde: mr. L.J.L Leijtens).

Procesverloop

In het besluit van 7 april 2021 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van verzoekster ingetrokken.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoekster en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek toe, gelet op de overgelegde verklaring waaruit blijkt dat zij geen inkomen en vermogen heeft.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De staatssecretaris heeft het Nederlanderschap van verzoekster ingetrokken, wegens fraude in de zin van artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Uit de verklaring van 16 maart 2020 van de Dienst Examens van het Ministerie van Onderwijs van Sint Maarten is gebleken dat verzoekster bij haar aanvraag tot naturalisatie een vervalst diploma en cijferlijst heeft overgelegd.
4. Verzoekster voert aan dat zij als gevolg van de intrekking van het Nederlanderschap staatloos is geworden. Alleen al hierom meent verzoekster dat zij een spoedeisend belang heeft. [1] Vanwege haar verblijfspositie mag verzoekster geen arbeid meer verrichten, verblijft zij illegaal in Nederland en moet zij Nederland verlaten. Zij kan daardoor ook de procedure(s) tegen deze intrekking niet in persoon bijwonen. Verzoekster is van mening dat haar belangen daarom zwaarder moeten wegen dan het belang van de staatssecretaris om geen schorsende werking aan het bezwaar te verlenen.
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de staatsloosheid gerechtvaardigd is gelet op de ernst van de verzwegen feiten. Het belang van de Staat prevaleert daarom boven het belang van verzoekster. Bovendien heeft verzoekster relatief kort de Nederlandse nationaliteit en valt de intrekking ruim binnen de termijn van 12 jaar. [2] Er zijn ook geen bijzondere omstandigheden om van intrekking af te zien.
6. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van de staatssecretaris als volgt.
7. Verzoekster heeft, nadat aan haar op 14 november 2016 het Nederlanderschap is verleend, volgens haar nationaliteitsaanvraag haar Haïtiaanse nationaliteit automatisch verloren. Als gevolg van de intrekking van het Nederlanderschap is verzoekster staatloos geworden en heeft zij geen verblijfsrecht meer. Zij heeft alleen al hierom een spoedeisend belang.
8. Het belang van de staatssecretaris is erin gelegen dat verzoekster op frauduleuze wijze het Nederlanderschap heeft verkregen, dat zij nu geen verblijfsrecht heeft in Nederland en de staatssecretaris geen toegang wil verlenen aan personen zonder verblijfsrecht.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van verzoekster zwaarder wegen dan de belangen van de staatssecretaris. Weliswaar is onderbouwd dat het diploma en de cijferlijst die verzoekster heeft overgelegd, zijn vervalst en heeft verzoekster tot op heden geen tegenbewijs geleverd. Daartegenover staat dat de staatssecretaris naar voorlopig oordeel weinig inhoud heeft gegeven aan de individuele belangenafweging die de staatssecretaris op grond van artikel 68 van het BvvN [3] moet maken. Met name de aard en ernst van deze specifieke fraude, kortom het gewicht ervan, heeft de staatssecretaris niet kenbaar afgewogen tegen de andere relevante factoren. Gelet hierop weegt het belang van verzoekster bij toewijzing van het verzoek thans zwaarder dan het belang van de staatssecretaris bij afwijzing daarvan. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter dit verzoek dan ook toewijzen.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
11. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De staatssecretaris moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 5 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
De rechter heeft deze uitspraak niet kunnen ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state van 23 september 2020, ECLI;NL:RVS:2020:2255, r.o. 2.
2.Genoemd in artikel 14, eerste lid, derde volzin van de RWN.
3.Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap van 15 april 2002.