In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens Nederlanderschap door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ingetrokken. De intrekking vond plaats op basis van fraude, omdat verzoekster een vervalst diploma en cijferlijst had overgelegd bij haar aanvraag tot naturalisatie. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij als gevolg van de intrekking staatloos was geworden en illegaal in Nederland verbleef. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 juli 2021 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien zij door de intrekking van haar Nederlanderschap geen verblijfsrecht meer heeft en daardoor niet in staat is om de procedure tegen de intrekking persoonlijk bij te wonen. De staatssecretaris daarentegen stelde dat de intrekking gerechtvaardigd was vanwege de ernst van de fraude. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de belangen van verzoekster zwaarder wegen dan die van de staatssecretaris. De staatssecretaris had onvoldoende rekening gehouden met de individuele belangenafweging en de aard en ernst van de fraude. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster, die zijn vastgesteld op € 1496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.