ECLI:NL:RBMNE:2021:4000

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/2934
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.J. Schuman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsrecht op basis van Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die zijn recht op bijstand betwist, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, dat zijn bijstandsrecht met ingang van 6 mei 2021 heeft ingetrokken. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, maar heeft niet gereageerd op een verzoek om nadere onderbouwing van het spoedeisend belang van zijn verzoek.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft verzoeker gevraagd om zijn financiële situatie te onderbouwen, maar verzoeker heeft hierop niet gereageerd. Hierdoor ontbrak de noodzakelijke onderbouwing van de gestelde financiële noodsituatie, wat leidde tot de conclusie dat er geen spoedeisend belang was.

De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Aangezien verzoeker niet heeft aangetoond dat het besluit van de gemeente onterecht was, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. Schuman, in aanwezigheid van griffier mr. P. Bruins-Langedijk, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2934

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.H. Bouwman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 17 mei 2021 (primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser ingetrokken met ingang van 6 mei 2021.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Bij brief van 19 juli 2021 heeft de rechtbank aan de gemachtigde van verzoeker gevraagd om het spoedeisend belang van deze zaak met nadere stukken te onderbouwen.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
Bij brief van 19 juli 2021 is daarom door de griffier gevraagd om nadere onderbouwing van de financiële situatie van verzoeker, waarbij is verzocht om kopieën van bankafschriften, kopieën van aanmaningen indien sprake is van schulden en eventuele stukken met betrekking tot huisuitzetting. Verzoeker heeft op deze brief niet gereageerd. Er is dus geen enkele onderbouwing van de gestelde financiële noodsituatie. De conclusie is daarom dat er geen enkel spoedeisend belang is.
Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Schuman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 20 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.