ECLI:NL:RBMNE:2021:3999

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
96/186814-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afname DNA-profiel en verwerking in DNA-databank

Op 6 april 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in een beschikking uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 1946, had bezwaar gemaakt tegen het bevel tot DNA-afname dat op 9 november 2020 door de officier van justitie was gegeven. Dit bezwaar werd ingediend op 26 januari 2021 en zonder mondelinge behandeling behandeld op 23 maart 2021, met instemming van de officier van justitie en de raadsman. De raadsman voerde aan dat de afname van DNA niet had mogen plaatsvinden, omdat de veroordeling niet voldeed aan de vereisten van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de wetswijziging per 1 januari 2020, die van invloed was op de legaliteit van de DNA-afname. De rechtbank oordeelde dat het legaliteitsbeginsel zich verzet tegen de afname van DNA voor een strafbaar feit waarvoor ten tijde van het plegen geen DNA-afname was toegestaan. De rechtbank verklaarde het bezwaar gegrond en besloot dat de afname van DNA niet had mogen plaatsvinden. De beslissing werd genomen in raadkamer, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie [geboorteplaats]
Parketnummer: 96/186814-16
Rekestnummer: 21/211
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer, op het op 26 januari 2021 ter griffie van deze rechtbank ingekomen bezwaarschrift op de voet van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna te noemen: de Wet DNA), van

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats] ,
(hierna: veroordeelde),
domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman, mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Zeist.
In verband met de beperkende maatregelen wegens de uitbraak van het corona-virus en met instemming van de officier van justitie en de raadsman is het bezwaar zonder mondelinge behandeling aan de orde geweest in de raadkamer van 23 maart 2021.
Veroordeelde maakt bezwaar tegen het bepalen van zijn DNA-profiel en de verwerking daarvan in een DNA-databank.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het dossier in de strafzaak tegen veroordeelde als verdachte (met bovenvermeld parketnummer), van voornoemd bezwaarschrift, de aanvulling op het bezwaar van 29 januari 2021 en het advies van de officier van justitie van 29 maart 2021.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige bezwaarschrift uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1. op 28 september 2020 is veroordeelde door de politierechter van deze rechtbank veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994 en overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van € 300,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
2. op 9 november 2020 is door de officier van justitie een bevel tot afname van DNAmateriaal gegeven;
3. op 12 januari 2021 is bij veroordeelde celmateriaal afgenomen.
Overwegingen
Namens veroordeelde heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat het bevel op grond van artikel 2 van de Wet niet gegeven had mogen worden.
Er is ten onrechte DNA afgenomen want de veroordeling voldoet niet aan de vereisten van artikel 2 lid 1 van de Wet DNA en artikel 67 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna; Sv). Het bevel tot afname van DNA is afgegeven voor een strafbaar feit waarvoor ten tijde van het plegen geen voorlopige hechtenis was toegestaan.
De wetswijziging per 1 januari 2020 ten aanzien van artikel 7 lid 1 sub a/c WVW, in die zin dat de strafbaarstelling voor dit specifieke wetsartikel (art 176 lid 2 WVW) is genoemd als één van de bijzondere bepalingen onder art 67 lid 1 onder c Sv, dateert van ná het strafbare feit van 1 september 2016. De strafbaarstelling is gewijzigd in het nadeel van veroordeelde. Als veroordeelde binnen redelijke termijn voor 1 januari 2020 zou zijn berecht, had zijn DNA niet mogen worden afgenomen. Er is geen overgangsrecht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift gegrond moet worden verklaard. Verzoeker is veroordeeld voor feiten die hebben plaatsgevonden op 1 september 2016, geruime tijd voordat de wetswijziging heeft plaatsgevonden. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie het einddossier al op 13 oktober 2016 heeft ontvangen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar gegrond is.
Het legaliteitsbeginsel verzet zich ertegen dat alsnog DNA wordt afgenomen voor een strafbaar feit waarvoor ten tijde van het plegen van het strafbare feit geen DNA werd afgenomen.
Het bezwaarschrift is gegrond.
Beslissing
De rechtbank:

verklaart het bezwaar gegrond.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 6 april 2021 door mr. R.L.M. van Opstal, rechter, als lid van de enkelvoudige raadkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen – van der Hoek, griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.