ECLI:NL:RBMNE:2021:3997

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
16.264502.19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling, medeplichtigheid aan inbraak en verduistering door verdachte in georganiseerd verband

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan schuldheling, medeplichtigheid aan een inbraak en verduistering. De verdachte was aanwezig bij de inhoudelijke behandeling van de zaak op 13 juli 2021, waarna het onderzoek op 5 augustus 2021 werd gesloten. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van betrokkenheid bij meerdere strafbare feiten, waaronder het verwerven en voorhanden hebben van fietsen die van misdrijf afkomstig waren, en het helpen bij een inbraak in een woning waarbij diverse goederen zijn weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 september 2019 samen met anderen fietsen heeft verworven, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren. Daarnaast heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte op 2 november 2019 heeft geholpen bij een inbraak in een woning, waarbij een kluis en sieraden zijn gestolen. De verdachte heeft ook een moker verduisterd, die hij had gehuurd en niet heeft teruggebracht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de andere feiten. De rechtbank heeft een taakstraf van 100 uren opgelegd, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.264502.19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 augustus 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats 1] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 16 april 2020 en 13 juli 2021. Op 13 juli is de zaak inhoudelijk behandeld. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. Het onderzoek is op de zitting van 5 augustus 2021 gesloten.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van verdachte, zijn advocaat mr. S.J.M. Laurier en de officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
op 26 september 2019 in [plaats] samen met anderen fietsen in bezit heeft gehad, terwijl hij wist of moest weten dat die fietsen van een misdrijf afkomstig waren;
op 2 november 2019 in [plaats] samen met anderen heeft ingebroken aan de [adres] , waarbij een kluis, sieraden, munten, een houten kistje en een kliko zijn weggenomen (
primair),
dan weldat hij op die datum en in die plaats heeft geholpen bij genoemde inbraak (
subsidiair),
dan weldat hij op die datum en in die plaats samen met anderen voornoemde goederen in bezit heeft gehad, terwijl hij wist of moest weten dat die goederen van een misdrijf afkomstig waren (
meer subsidiair);
tussen 2 en 6 november 2019 in [plaats] een moker heeft verduisterd;
in de periode van 24 februari 2019 en 4 november 2019 in [plaats] samen met anderen een criminele organisatie heeft gevormd, die het plegen van woninginbraken en andere vermogensdelicten tot doel had.
3 INLEIDING [1]
Al vanaf eind 2018 vinden in de gemeente [plaats] verschillende incidenten plaats. De politie vermoedde dat de jeugdige ‘ [bijnaam] ’ daarvoor verantwoordelijk was. De politie kreeg meerdere meldingen over afpersingen en geweldshandelingen door deze groep. De groep zou voor veel overlast zorgen in de horeca en op verschillende scholen in (voornamelijk) [plaats] . In de meldingen wordt [medeverdachte 1] genoemd als leider van de groep. Ook de namen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] worden in meldingen genoemd.
De politie besluit daarop in oktober 2019 het onderzoek ‘ [bijnaam] ’ te starten. Het onderzoek richtte zich op dat moment op de afpersingen die [medeverdachte 1] (met anderen) mogelijk gepleegd zou hebben. De politie heeft toen, na bevel daartoe van de rechter-commissaris, de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] afgeluisterd. Uit de tapgesprekken bleek volgens de politie dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zich bezighielden met woninginbraken met (onder andere) de volgende personen: [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [verdachte] . Later werd ook [medeverdachte 6] door de politie als één van de daders van de woninginbraken geïdentificeerd en als verdachte aangemerkt. Binnen twee weken luisterde de politie met meerdere gesprekken mee die over inbraken leken te gaan. De politie verbond de verdachten op grond van die tapgesprekken aan in ieder geval acht inbraken of pogingen daartoe. Door de hoeveelheid inbraken in een korte tijd, besloot het openbaar ministerie tot aanhouding van verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [verdachte] . Later werd ook [medeverdachte 6] aangehouden. [2]

4.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Voor zover relevant worden de standpunten van de officier van justitie verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
5.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
Voor zover relevant worden de standpunten van de advocaat verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Algemene opmerkingen over het bewijs
Tijdens het onderzoek werden de telefoonnummers waarvan de politie vermoedde dat die in gebruik waren bij de verdachten getapt. Volgens de politie maakte verdachte gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer] . Verbalisant [verbalisant 1] herkende de stem van verdachte in de tapgesprekken doordat hij verdachte heeft verhoord. [3]
De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande vanuit dat verdachte de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer] . De rechtbank zal verder in dit vonnis naar dat telefoonnummer refereren als ‘het telefoonnummer van [verdachte] ’.
De advocaat vindt dat de verklaring die verdachte op 10 maart 2020 heeft afgelegd bij de politie moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat verdachte bij dat verhoor geen bijstand heeft gehad van een advocaat. Ook de daaruit voortvloeiende – hierboven besproken – stemherkenning moet volgens de advocaat daarom worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. De politie heeft in het proces-verbaal van het verhoor van verdachte op 10 maart 2020 beschreven dat verdachte is meegedeeld dat hij recht heeft op kosteloze rechtsbijstand van een advocaat, maar dat verdachte daarvan af heeft gezien omdat hij pas die ochtend hoorde dat hij verhoord zou worden en daardoor geen kans had om een advocaat te spreken. In het verhoor is ook uitgewerkt dat verdachte aangaf dat hij antwoord wilde geven op vragen, maar zich soms op zijn zwijgrecht zou beroepen omdat hij zijn advocaat niet had gesproken. Verdachte heeft niet gevraagd of hij alsnog zijn advocaat mocht bellen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om een advocaat te bereiken. Verdachte had voorafgaand aan het verhoor zijn advocaat, al dan niet met iemand anders telefoon, kunnen bellen of de politie kunnen verzoeken om tijdens het verhoor alsnog zijn advocaat te bellen. Verdachte was bewust van zijn recht op rechtsbijstand tijdens het verhoor, maar heeft daarvan afgezien. Het verweer van de advocaat wordt dan ook verworpen.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat indien de rechtbank het verhoor wel had uitgesloten van het bewijs, dat niet betekent dat ook de stemherkenning van de verbalisant die verdachte heeft verhoord zou moeten worden uitgesloten van het bewijs.
5.3.2
Vrijspraken
De rechtbank spreekt verdachte vrij van feit 4, aangezien het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte zich aan dit feit schuldig heeft gemaakt. De bijdrage van verdachte aan de criminele organisatie is van onvoldoende gewicht. Het doel van de organisatie was het plegen van inbraken en verdachte heeft zich slechts aan de medeplichtigheid aan één inbraak schuldig gemaakt.
5.3.2
Bewezenverklaringen
Feit 1
Op donderdag 26 september 2019 kreeg de politie een melding dat mannen fietsen aan het inladen waren in een huurbox op de [adres] in [plaats] . De fietsen zaten nog op slot. Toen de politie daar aankwam, zag zij vijf mannen lopen bij een geopende huurbox. Ook stond er een auto van het merk Citroën met kenteken [kenteken] geparkeerd. Vier mannen gingen in de auto zitten. De bestuurder was [verdachte] en de bijrijder [medeverdachte 4] . Verbalisant [verbalisant 2] zag dat aangifte was gedaan van diefstal van één van de fietsen in de box. [4]
Op camerabeelden van de opslagloods aan de [adres] in [plaats] zag de politie dat op 25 september 2019 een bestelbus binnen komt rijden. Uit de bestelbus stappen drie mannen die verbalisant [verbalisant 3] herkende als [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [verdachte] . De bus staat vol met fietsen die op slot staan. [verdachte] en [medeverdachte 2] laden de fietsen uit en zetten die in het opslaghok.
Op camerabeelden van 26 september 2019 zag de politie dat een Citroën met kenteken [kenteken] binnen komt rijden. Uit de auto stappen vier mannen, die verbalisant [verbalisant 3] herkende als [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 1] . [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] halen de fietsen daarna uit het opslaghok en ontdoen de fietsen van trappers en voorwielen. [5]
Op de zitting heeft verdachte verklaard:
“Iemand bij de moskee vroeg of ik kon helpen met het uitladen van fietsen. Ik was meegereden, het was met een witte bus. U houdt mij voor dat de witte bus op 25 september ter plaatse was en de Citroën op 26 september. Dat klopt, u heeft gelijk. Ik ben daar toch twee keer geweest. Op 25 september met een witte bus en op 26 september met een Citroën. De tweede dag vroeg een man om trappers en het voorwiel van de fietsen af te halen. Het klopt dat ik had moeten bedenken dat dit niet helemaal zuivere koffie was. Ik bedacht dat pas later.”
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
Uit de hierboven besproken bewijsstukken blijkt dat verdachte op 25 september 2019 samen met anderen fietsen vanuit een bestelbus in een loods heeft geplaatst. Deze fietsen stonden nog op slot. Bij het uitladen van de fietsen moet dat verdachte zijn opgevallen. De volgende dag is hij teruggekomen en heeft hij samen met anderen de fietsen van het voorwiel en de trappers ontdaan. Van één van de fietsen in de loods was aangifte van diefstal gedaan, maar de rechtbank gaat onder de genoemde omstandigheden ervan uit dat meerdere fietsen van een misdrijf afkomstig waren, omdat algemeen bekend is dat van het overgrote deel van fietsendiefstallen nooit aangifte wordt gedaan. Onder de genoemde omstandigheden had verdachte ook moeten vermoeden dat die fietsen van een misdrijf afkomstig waren.
Feit 2
Op 2 november 2019 deed [slachtoffer] aangifte bij de politie. Hij verklaarde dat hij die dag om 14.00 uur zijn huis aan de [adres] in [plaats] had verlaten. Om 16.30 uur kwam hij weer terug. Hij zag toen dat de poort en de achterdeur open stonden. De achterdeur, die zijn vrouw bij het verlaten van het huis had afgesloten, was beschadigd. De daders hadden een kluis, sieraden en een grijze kliko meegenomen. [6] Uit de bijlage bij de aangifte blijkt dat ook meerdere munten zijn gestolen. [7]
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] van 2 november 2019 om 14.12 uur werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Rij met de kofferbak naar de tuin toe van deze huis
[medeverdachte 5] : Ik heb geen sleutel
[medeverdachte 1] : Ze hebben kloeso he”. [8]
In het hierboven besproken tapgesprek maakte de telefoon van [medeverdachte 1] gebruik van een paallocatie aan de [adres] in [plaats] . De afstand tussen de paallocatie en de plek waar de inbraak plaatsvond is nog geen 500 meter. [9]
Op de camerabeelden van de [adres] in [plaats] zag de politie dat tussen 14.06 uur en 14.22 uur vijf of zes jongens voorbij komen. Om 14.22 uur zijn twee van die jongens te zien. Eén van hen trekt een grijze kliko met zich mee. De jongen met de kliko lijkt een vrij scherpe bocht te draaien, alsof hij van achter de haag van [adres] vandaan komt. [10] [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 6] zijn op die beelden herkend door verbalisant [verbalisant 4] . [11]
[getuige] zag op 2 november 2019 ter hoogte van de achterkant van de [adres] in [plaats] rond 14.15 uur een man lopen. De man kwam vanuit het voetpad naast de [adres] gelopen. Hij stapte in een licht blauwe personenauto en ging aan de bestuurderskant zitten. De man zag er als volgt uit:
  • blank uiterlijk;
  • tussen 1.70 en 1.75 meter;
  • [.] gelaat;
  • licht bruin stijl haar achterover gekamd. Achterzijde opgeschoren;
  • gekleed in een donkere jas.
Volgens verbalisant [verbalisant 5] past het signalement dat getuige [getuige] had gegeven bij het uiterlijk van [verdachte] . [13]
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] van 2 november 2019 om 14.25 uur werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Ik en [medeverdachte 6] hebben net een kist/doos gepakt. Mogen we naar boven om hem bij jou open te maken.
[medeverdachte 4] : Wat is mijn percentage?
[medeverdachte 1] : Wij gaan hem met z’n tweeën open maken en zij blijven beneden kijken of er niemand aan komt.
Jaouad: Waar hebben jullie hem vandaan ver weg of dichtbij?
[medeverdachte 1] : Dichtbij maar niet uit [adres]
[medeverdachte 4] : Kom naar boven”. [14]
Op de camerabeelden van flat [adres] zag de politie dat [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] rond 13.40 uur vertrekken. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] rijden met de auto weg. De rest verdwijnt in dezelfde richting. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] komen binnen vijf minuten weer terug bij de flat. Om 14.29 uur komen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] aanlopen. Ze tillen een zwaar, rechthoekig voorwerp. [medeverdachte 6] komt daar achteraan. Om 14.44 uur komt ook [medeverdachte 5] bij de flat aan. [medeverdachte 3] komt om 15.18 uur aanlopen met een moker in zijn hand. [verdachte] komt erachteraan gerend. [15]
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op 2 november 2019 om 15.15 uur zegt [medeverdachte 3] : “Moet ik die ding naar boven brengen ofzo”, waarop [medeverdachte 1] zegt: “Ja breng jij hem naar boven”. Op de achtergrond is te horen dat [medeverdachte 4] zegt: “hun moeten op de uitkijk”. [16]
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] van 2 november 2019 om 17.01 uur wordt het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Barkie voor [medeverdachte 4] , bankoe voor [medeverdachte 2] , bankoe voor jou broertje en bankoe voor [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 5] : Joh en de rest doen wij door drieën toch?
[medeverdachte 1] : Joh ja [medeverdachte 6] vind het goed dan vind ik het ook goed”. [17]
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen de inbraak heeft gepleegd. Nu verdachte wel bij het huis waar is ingebroken is gezien en een getuige hem achter het stuur heeft zien zitten, acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte bij de inbraak heeft geholpen, door de andere verdachten te vervoeren.
Feit 3
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op 2 november 2019 om 14.47 uur werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 3] : Zeg tegen [verdachte] : “Rijd naar Gamma, we gaan een moker huren”. [18]
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 3] en [verdachte] op 2 november 2019 om 16.34 uur werd het volgende gezegd:
“ [verdachte] : [adres] veldje.
[medeverdachte 3] : Zeg daar heb je bankjes, bij die brug
[medeverdachte 3] : Stop die moker goed daar hè”. [19]
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij op 2 november 2019 een moker bij de Gamma heeft gehuurd en die bij een bankje in een park heeft achtergelaten. [20]
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
Op grond van de hierboven besproken bewijsstukken stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte heeft op 2 november 2019 een moker bij de Gamma gehuurd. Hij heeft de moker daarna bij een bankje in een park gelegd, in plaats de moker terug te brengen naar de rechtmatige eigenaar, de Gamma. De verklaring van verdachte dat hij dacht dat anderen de moker terug zouden brengen, is ongeloofwaardig omdat verdachte de moker zelf (nadat die door de betreffende anderen was gebruikt om een kluis open te breken) in een park heeft verstopt. De rechtbank vindt dat verdachte door zo te handelen als heer en meester over de moker is gaan beschikken. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich de moker heeft toegeëigend.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. (zaak 31)
op 26 september 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen meerdere fietsen voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van die fietsen redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
2. ( (zaak 39)
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en een onbekend gebleven persoon op 2 november 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met elkaar een kluis, meerdere sieraden, meerdere munten en een grijze vuilniskliko, welke goederen toebehoorden aan [slachtoffer] , hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [medeverdachte 1] en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak,
bij en tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 2 november 2019 te [plaats] opzettelijk behulpzaam is geweest, door voor vervoer naar en/of van het inbreekadres te zorgen en/of heeft meegeholpen aan/te zorgen voor het vervoer van de weggenomen kluis en/of overige weggenomen goederen;
3. (zaak 51)
in de periode van 2 november 2019 tot en met 6 november 2019 te [plaats] opzettelijk een moker toebehorende aan Rentpartner en/of Gamma, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als huurder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor verdachte.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door verdachte gepleegde feiten bestond. De door verdachte gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door verdachte gepleegde feiten:
medeplegen van schuldheling;
medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
verduistering.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat verdachte een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dus strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte ernstige feiten heeft gepleegd. Hij houdt er wel rekening mee dat de rol van verdachte bij het plegen van de strafbare feiten kleiner is dan de rol van de medeverdachten. De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 150 dagen met een proeftijd van twee jaren, met daaraan de voorwaarden gekoppeld die de reclassering heeft geadviseerd – met uitzondering van de detoxopname – en een taakstraf van 120 uren met aftrek van het voorarrest.
9.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat verzoekt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening te houden met het tijdsverloop en het feit dat verdachte al lange tijd in een schorsing loopt en zich aan de regels houdt. Een voorwaardelijke straf met een lange proeftijd is volgens de advocaat niet meer passend.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan verdachte een taakstraf van 100 uren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
9.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan schuldheling, heeft geholpen bij een inbraak die door anderen is gepleegd en heeft een moker verduisterd.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij met het plegen van deze vermogensdelicten schade heeft veroorzaakt voor de slachtoffers en heeft bijgedragen aan onrust en een gevoel van onveiligheid in de samenleving.
9.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit het strafblad (de ‘justitiële documentatie’) van verdachte blijkt dat hij eerder door de strafrechter is veroordeeld. Aangezien dat geen veroordelingen voor soortgelijke feiten zijn, heeft dat geen invloed op het bepalen van de straf.
Adviezen van de reclassering
Verdachte heeft een gesprek gevoerd met R. Jacobs van de reclassering van het Leger des Heils.
Volgens de reclassering is de kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen aanwezig zolang er geen structureel vangnet gebouwd wordt rondom verdachte. Daarnaast zou ook het aanleren van vaardigheden kunnen helpen bij het voorkomen van het plegen van strafbare feiten.
De reclassering adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • een detoxopname;
  • bewindvoering of budgetbeheer.
In een e-mailbericht van 28 juni 2021 heeft S. Dubbeldam van de reclassering aangegeven dat verdachte sinds januari 2021 een goede weg is ingeslagen. Verdachte staat open voor begeleiding en laat zich sturen. Hij is zelf gestopt met blowen.
9.3.3
Conclusie
Alles afwegend vindt de rechtbank een taakstraf van 100 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal worden verrekend met de taakstraf. Aan het voorwaardelijke deel van de straf verbindt de rechtbank de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van de detoxopname. Uit het recente e-mailbericht van de reclassering blijkt namelijk dat verdachte zelf is gestopt met blowen. Daarnaast verbindt de rechtbank een contactverbod met de medeverdachten, met uitzondering van [medeverdachte 5] , de stiefbroer van verdachte, als voorwaarde aan het voorwaardelijke deel van de straf.
De straf is lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met het tijdsverloop.
De rechtbank vindt een proeftijd van twee jaren nog nodig, omdat uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte hulp en begeleiding nodig heeft om de kans op herhaling van strafbare feiten zo klein mogelijk te houden.

10.BENADEELDE PARTIJ

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering van benadeelde partij hoofdelijk moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat verdachte verzoekt de vordering af te wijzen of in ieder geval flink te matigen.
10.3
[slachtoffer]
heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Hij stelt materiële schade te hebben geleden van € 75.736,-, door de diefstal van een kluis, een sieradendoos en sieraden en door schade aan de achterdeur. De waarde van de kluis en de sieradendoos en de schade aan de achterdeur is al vergoed door de verzekering. De verzekering heeft ook een bedrag van € 6.000,- vergoed voor de weggenomen sieraden. De overige waarde van de sieraden wil [slachtoffer] nog van de daders van de inbraak vergoed krijgen.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] onvoldoende heeft onderbouwd dat bij de inbraak sieraden ter waarde van € 71.090,- zijn weggenomen. In het dossier is een indicatie te vinden dat de waarde van de weggenomen sieraden lager is. In tapgesprekken tussen de verdachten wordt namelijk gesproken over de buit: 63 gram aan goud, wat volgens de verdachten gelijk zou staan aan een bedrag van rond € 1.200,-. Dat betekent dat het aan de benadeelde partij is om nader bewijs aan te leveren. De rechtbank is van oordeel dat verder onderzoek naar deze vordering een onevenredige belasting van de strafzaak zou opleveren en verklaart [slachtoffer] daarom niet-ontvankelijk in de vordering. [slachtoffer] kan de vergoeding van zijn schade nog wel aan de burgerlijke rechter verzoeken.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 48, 49, 57, 63, 311, 321 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 4 ten laste gelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren per dag;
  • bepaalt dat van de taakstraf een
  • stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
  • beveelt dat als verdachte het voorwaardelijke deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
  • als voorwaarden gelden dat verdachte:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
o zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van het Leger des Heils aan de [adres] in [plaats] en zich bij de reclassering zal blijven melden, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
o zich zal laten behandelen door Inforsa, Fivoor FACT of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Meewerken aan een diagnostisch onderzoek kan onderdeel van de behandeling zijn. De behandeling duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
o zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dat nodig vindt;
o zal meewerken aan bewindvoering en/of budgetbeheer, indien en zolang de reclassering dat nodig vindt;
o op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
 [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] ,
 [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] ,
 [medeverdachte 6] , geboren op [geboortedatum] ,
 [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] ,
 [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] ,
te controleren door de politie.
- waarbij Leger des Heils opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarden (met uitzondering van het contactverbod) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door J.G. van Ommeren, voorzitter, mrs. Y.M. Vanwersch en P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 augustus 2021.
Mrs. J.G. van Ommeren en Y.M. Vanwersch zijn buiten staat dit vonnis mede te
ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. (zaak 31)
hij op of omstreeks 26 september 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal een of meer goederen, te weten een of meerdere fietsen, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2. ( (zaak 39)
hij op of omstreeks 2 november 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (uit een woning gelegen aan de [adres] ) een kluis (grijs), meerdere sieraden (o.a. oorbellen, ringen, kettingen, broches, armbanden), meerdere munten, een houten kistje en/of een grijze vuilniskliko, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meerdere onbekend gebleven personen op of omstreeks 2 november 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis (grijs), meerdere sieraden (o.a. oorbellen, ringen, kettingen, broches, armbanden), meerdere munten, een houten kistje en/of een grijze vuilniskliko, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [medeverdachte 1] en/of een of meerdere onbekend gebleven personen en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 2 november 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door op de uitkijk te staan en/of (telefonisch) inlichtingen door te geven met betrekking tot eventuele verstoring en/of betrapping van de inbraak en/of voor vervoer naar en/of van het inbreekadres te zorgen en/of heeft meegeholpen aan/te zorgen voor het vervoer van de weggenomen kluis en/of overige weggenomen goederen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 november 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een kluis (grijs), meerdere sieraden (o.a. oorbellen, ringen, kettingen, broches, armbanden), meerdere munten, een houten kistje en/of een grijze vuilniskliko heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3. ( (zaak 51)
hij in of omstreeks de periode van 2 november 2019 t/m 6 november 2019 te [plaats] opzettelijk een moker althans enig gereedschap, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Rentpartner en/of Gamma, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als huurder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht )
4. ( (zaak 52)
hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2019 t/m 4 november 2019 te [plaats] , althans in Nederland, een of meerdere malen heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten: (onder andere) [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het plegen van woninginbraken en/of het plegen van (andere) vermogensdelicten.
( art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna in dit vonnis wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met onderzoeksnaam [bijnaam] van 24 maart 2020, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 2001. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van relaas, p. 6-7.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 41.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 172-173.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 181-182.
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 509.
7.Bijlage bij proces-verbaal van aangifte, p. 523-525.
8.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 556.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 576.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 580-581.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 627.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 541.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 544.
14.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 558.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 587-589.
16.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 571.
17.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 574.
18.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 560.
19.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 564.
20.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.