ECLI:NL:RBMNE:2021:3990

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
C/16/523084 / KG ZA 21-318
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor geldbestellingen door coffeeshop ondanks banklimiet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een coffeeshop, aangeduid als [eiseres] B.V., en de coöperatie Rabobank U.A. De eiseres vorderde voorlopige voorzieningen, omdat zij door het beleid van Rabobank, dat per 1 januari 2021 een opnamelimiet van € 8.000,00 per maand voor contante opnames had ingesteld, in haar bedrijfsvoering werd belemmerd. De eiseres stelde dat deze beperking haar inkoop van voorraad ernstig in gevaar bracht, aangezien zij afhankelijk was van contante betalingen voor haar bedrijfsvoering. De Rabobank voerde aan dat zij op basis van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en haar integriteitsbeleid verplicht was om dergelijke beperkingen op te leggen, om te voorkomen dat zij betrokken zou raken bij illegale activiteiten, zoals de inkoop van softdrugs.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verbod van Rabobank om geldbestellingen bij derden te plaatsen, zoals waardetransporteurs, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De rechter vond dat de belangen van de coffeeshop zwaarder wogen dan die van de bank, en dat Rabobank haar bijzondere zorgplicht jegens de rekeninghouder had geschonden. De vordering van de eiseres om geldbestellingen tot een bedrag van € 50.000,00 per maand te mogen plaatsen, werd toegewezen. Tevens werd Rabobank verboden om beperkende maatregelen te nemen ten aanzien van deze transacties. De rechter wees de vordering tot voortzetting van de rekening-courantovereenkomst af, omdat deze te ruim geformuleerd was. De proceskosten werden aan de Rabobank opgelegd, omdat zij als de meest in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/523084 / KG ZA 21-318
Vonnis in kort geding van 21 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. B.J.R. Loijmans te Amsterdam,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mrs. R.M. Vermaire en A.M. Mennens te Utrecht.
Partijen worden hierna [eiseres] en Rabobank genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 juni 2021 met 8 producties en de nagekomen aanvullende producties 9 tot en met 12 van [eiseres] ,
  • de conclusie van antwoord van Rabobank met 2 producties en de nagekomen aanvullende productie 3,
  • de mondelinge behandeling van 5 juli 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft gehouden,
  • de pleitnota van [eiseres] ,
  • de pleitnota van Rabobank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiseres] exploiteert een coffeeshop/cannabiswinkel in [vestigingsplaats 1] . Zij houdt hiertoe een betaalrekening (rekening-courant) aan bij Rabobank vanaf 31 juli 2018.
2.2.
Per 1 januari 2021 heeft Rabobank haar beleid gewijzigd ten aanzien van het doen van contante opnames. Coffeeshops, dus ook [eiseres] , mogen vanaf dan maximaal € 8.000,00 per maand aan contanten bij Rabobank opnemen. De beperking van de opnamelimiet baseert Rabobank op haar bevoegdheid in artikel 15 van hoofdstuk 7 Algemene Voorwaarden Rekening-courant 2020, die Rabobank de bevoegdheid geeft om bijzondere voorwaarden van toepassing te verklaren. Dit blijkt uit haar brieven van 8 september 2020 en 17 december 2020, waarin Rabobank [eiseres] er ook op heeft gewezen dat zij tot 1 januari 2021 de gelegenheid heeft om haar bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe opnamelimiet.
2.3.
Als gevolg van de invoering van de opnamelimiet is [eiseres] gebruik gaan maken van de diensten van een waardetransporteur, te weten [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ). De dienst houdt in dat [eiseres] bij [bedrijfsnaam] contant geld bestelt dat [bedrijfsnaam] op locatie komt afleveren. [eiseres] ontvangt van [bedrijfsnaam] daarvoor een factuur, die zij giraal, via haar bankrekening bij Rabobank, aan [bedrijfsnaam] betaalt.
2.4.
Bij brief van 18 maart 2021 heeft Rabobank aan [eiseres] bericht dat de opnamelimiet van € 8.000,00 per maand ook geldt voor geldbestellingen bij derden. [eiseres] heeft hiertegen bij brief van 31 maart 2021 bezwaar gemaakt. Op 1 juni 2021 heeft Rabobank [eiseres] erop gewezen dat zij in de maand mei 2021 de opnamelimiet heeft overschreden door geldbestellingen te doen via een waardetransporteur. Rabobank vraagt [eiseres] om het bestedingsdoel van de opnames schriftelijk toe te lichten. Voor zover de contante opnames gebruikt zijn voor de inkoop van softdrugs is dat volgens Rabobank in strijd met haar beleid. Rabobank waarschuwt [eiseres] dat het niet-nakomen van de contractuele voorwaarden (zoals overschrijden van de opnamelimiet) gevolgen kan hebben voor de voortzetting van de klantrelatie.
2.5.
Op 4 mei 2021 heeft [eiseres] Rabobank gedagvaard in een bodemprocedure. In die procedure vordert [eiseres] – kort gezegd – een verklaring voor recht dat het Rabobank niet geoorloofd is beperkingen aan de opnamelimiet te stellen en om geldbestellingen via derden te verbieden.
2.6.
Vooruitlopend op het geschil in de bodemprocedure vordert [eiseres] in deze procedure een tweetal voorlopige voorzieningen. In de eerste plaats vordert [eiseres] dat zij onbeperkt, althans tot een bedrag van € 50.000,00 per maand geldbestellingen mag plaatsen bij derden, zoals waardetransporteurs, waarbij Rabobank verboden wordt ten aanzien van dergelijke transacties beperkende maatregelen aan [eiseres] op te leggen. Daarnaast vordert [eiseres] veroordeling van Rabobank om de tussen partijen gesloten rekening-courantovereenkomst voor onbepaalde duur te continueren. [eiseres] vordert deze voorzieningen toe te wijzing voor de periode totdat in de bodemprocedure een onherroepelijke uitspraak is gewezen of partijen een minnelijke regeling hebben bereikt en onder verbeurte van een dwangsom door Rabobank indien zij zich niet aan de veroordelingen houdt.
2.7.
Aan haar vordering legt [eiseres] – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. Het aangescherpte beleid van Rabobank, waarin de opnamelimiet van € 8.000,00 per maand niet alleen geldt voor contante opnames die direct bij Rabobank worden gedaan, maar ook voor geldbestellingen die bij derden worden geplaatst (en die via de bankrekening bij Rabobank worden betaald) brengt de bedrijfsvoering van [eiseres] ernstig in gevaar.
De facto wordt [eiseres] door deze beperking afgesneden van de inkoop, aangezien zij (vanwege het toegenomen aantal betalingen per PIN) niet genoeg contanten uit de verkoop genereert om de voorraad, die contant betaald moet worden, te kunnen bekostigen. Met haar aangescherpte beleid sluit Rabobank [eiseres] (en andere coffeeshops) categoraal uit, hetgeen in strijd is met Europese Richtlijn 2015/849 en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Het door Rabobank aan de Wet op het financieel toezicht (Wft) ontleende argument dat de geldbestellingen bij derden indruisen tegen het door haar te voeren integriteitsbeleid (omdat de contanten worden aangewend voor illegale activiteiten) gaat niet op volgens [eiseres] . Rabobank geeft een onjuiste interpretatie van het gedoogbeleid en geeft geen valide reden waarom de Wft haar zou verplichten tot dit beleid/verbod. Rabobank kan in de gegeven omstandigheden geen gebruik maken van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid, omdat zij daarmee handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid en de op haar rustende zorgplicht, aldus [eiseres] .
2.8.
Rabobank voert gemotiveerd verweer dat er in de kern op neer komt dat zij gebonden is aan de bepalingen van de Wft, namelijk de verplichting tot integere bedrijfsvoering. Door de geldbestellingen bij derden (die via de betaalrekening worden betaald) loopt Rabobank het reële risico dat zij meewerkt aan zaken die haar integere bedrijfsvoering raken. De inkoop van softdrugs is immers strafbaar gesteld in de Opiumwet. Rabobank wil op geen enkele wijze betrokken zijn bij geldopnames waarvan zij weet dat die worden aangewend voor de strafrechtelijk gesanctioneerde inkoop van (handels)voorraad softdrugs van bedrijven uit de coffeeshopbranche. Coffeeshops nemen de door hun klanten verrichte girale betalingen bij Rabobank op om zo grote betalingen aan de ‘achterdeur’ te kunnen doen. Rabobank vreest dat het ‘witte geld’ op deze wijze weer ‘zwart’ wordt gemaakt. Rabobank beroept zich verder op haar contractsvrijheid en het wijzigingsbeding in de overeenkomst en de algemene voorwaarden. Dat sprake is van een verkapt uitsluitingsbeleid wordt door Rabobank betwist. [eiseres] heeft een eenvoudig alternatief om in haar behoefte aan contanten middelen te voorzien; zij kan de pinbetalingen terugschroeven en haar klanten vragen om contant te betalen.
2.9.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

3.1.
Het gaat in dit kort geding om de vraag of Rabobank [eiseres] kan verbieden om geldbestellingen bij derden (meer in het bijzonder [bedrijfsnaam] ) te plaatsen, voor zover daarmee de door Rabobank per 1 januari 2021 vastgestelde limiet van € 8.000,00 voor de opname van contante gelden overschreden wordt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit verbod/deze beperking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, althans handelt Rabobank daarmee in strijd met de op haar rustende bijzondere zorgplicht. Ook een belangenafweging valt in het voordeel van [eiseres] uit. De in de kortgedingdagvaarding onder I gevraagde voorziening zal daarom worden toegewezen. Dit wordt hierna toegelicht.
Spoedeisendheid
3.2.
[eiseres] heeft voldoende aangetoond dat zij spoedeisend belang heeft. Zij heeft gesteld dat haar bedrijfsvoering in ernstig gevaar komt door het verbod om geldbestellingen bij [bedrijfsnaam] te plaatsen en dat Rabobank heeft gedreigd de klantrelatie te beëindigen als [eiseres] hiermee doorgaat.
Contractsvrijheid versus bijzondere zorgplicht van de bank
3.3.
Uitgangspunt is dat Rabobank op grond van het beginsel van contractsvrijheid zelf mag bepalen met wie zij een betaalrekening aangaat en onder welke voorwaarden zij dat wil. Ook mag zij op grond van dit beginsel een eenmaal afgesloten betaalrekening weer opzeggen of de voorwaarden die voor de betaalrekening gelden wijzigen. De bevoegdheid om de voorwaarden te wijzigen of bijzondere voorwaarden te stellen vloeit niet alleen voort uit de contractsvrijheid, maar heeft Rabobank ook vastgelegd in een wijzigingsbeding (zowel in de overeenkomst als in haar algemene voorwaarden). Deze contractsvrijheid (en wijzigingsbevoegdheid) is echter niet onbegrensd. De vrijheid van Rabobank wordt beperkt door de bijzondere zorgplicht die zij tegenover een rekeninghouder, zoals [eiseres] , in acht moet nemen. De achtergrond van die bijzondere zorgplicht is gelegen in de spilfunctie die banken in het maatschappelijk verkeer vervullen. In het huidige digitale tijdperk is het hebben van een bankrekening noodzakelijk om aan het maatschappelijk verkeer te kunnen deelnemen en bedrijfsmatige activiteiten te kunnen ontplooien. Zo accepteert bijvoorbeeld de Belastingdienst alleen girale betalingen van loonheffingen en (vennootschaps-)belasting.
3.4.
Rabobank is als bank op grond van de Wft verplicht tot een integere bedrijfsvoering. Zo bepaalt artikel 3:10 Wft dat een bank gehouden is om een adequaat beleid te voeren dat de integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt en onder meer tegengaat dat wegens haar klanten het vertrouwen in de bank of de financiële sector kan worden geschaad. In dat kader dienen banken zich te houden aan verplichtingen neergelegd in de Wwft. Artikel 3 lid 1 Wwft verplicht banken voorafgaand aan de dienstverlening cliëntenonderzoek te verrichten als onderdeel van een integere bedrijfsvoering en het beheersen van specifieke bedrijfsrisico’s. Bedrijven waar veel geldverkeer in contanten plaatsvindt (zoals coffeeshops) hebben een hoger potentieel risico; daar moet verscherpt cliëntenonderzoek plaatsvinden. De Nederlandse Bank benadrukt dat een verhoogd risico echter niet betekent echter dat bij dit type cliënten het aangaan van een bankrelatie categoraal geweigerd kan worden. Dit is in lijn met de brief van de Minister van Financiën van 18 januari 2010. [1] Daarin verwoordt de minister dat hij de dreigende situatie dat coffeeshops van iedere vorm van bancaire dienstverlening uitgesloten worden ongewenst vindt. Voorts heeft hij aangegeven dat het noodzakelijk is dat zeker gesteld wordt dat naast legale ook gedoogde bedrijven toegang hebben tot betaalfaciliteiten. Deze bedrijfstakken categoraal uitsluiten van betaalfaciliteiten die noodzakelijk zijn voor een maatschappelijk geaccepteerde deelname aan het economisch verkeer, is ongewenst. Zonder een pakket primaire betaalfaciliteiten is het volgens de minister immers praktisch onmogelijk om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. De minister heeft hierover destijds afspraken gemaakt met de Nederlandse Vereniging van Banken en die hebben verklaard zich hieraan te houden. In 2015 heeft minister Koolmees naar aanleiding van vragen van de Tweede Kamer over banken die dienstverlening weigeren aan coffeeshops het voorgaande nogmaals bevestigd:
“De insteek is dat coffeeshops die voldoen aan de criteria om een betaalrekening te hebben, ook daadwerkelijk toegang krijgen tot betaalfaciliteiten.”Ook hieruit volgt dat coffeeshops niet afgesloten mogen worden van een betaalfaciliteit.
3.5.
Rabobank betwist dat zij [eiseres] de toegang tot het bancaire systeem ontzegt. Zij wil haar klanten graag faciliteren binnen de mogelijkheden die zij daarvoor heeft binnen de voor haar geldende wet- en regelgeving. Zij stelt dat zij slechts één van de manieren waarover haar coffeeshop-klanten over hun positieve saldo kunnen beschikken heeft beperkt en dat haar klanten – waaronder [eiseres] – hun toegang tot het bancaire systeem behouden. Er bestaat voor [eiseres] een eenvoudig alternatief om in haar behoefte aan contante middelen te voorzien. [eiseres] kan meer klanten vragen om contant te betalen in plaats van met PIN. [eiseres] heeft zelf aangegeven dat haar winstmarge 50% bedraagt. In 2020 heeft zij 42% van haar omzet contant ontvangen. Indien zij de contante betalingen opschroeft tot 50% kan zij alle inkoop daarmee betalen. Rabobank wil niet langer betrokken zijn (ook niet indirect in geval van tussenkomst van een waardetransporteur) bij geldopnames die worden gebruikt voor illegale inkoop van softdrugs.
3.6.
De voorzieningenrechter is met [eiseres] van oordeel dat het terugschroeven van het aantal pinbetalingen niet als een reële en gewenste bedrijfsaanpassing van [eiseres] verlangd kan worden. Na jaren van stimulatie - mede ook door Rabobank zelf – om klanten per PIN te laten betalen was het niveau van pinbetalingen in 2020 gemiddeld 42% van de omzet. Pinbetalingen zijn in de afgelopen jaren steeds meer ingeburgerd, ook voor klanten van coffeeshops. Corona heeft het gebruik van pin alleen nog maar vergroot en deze trend is niet te keren (ook niet voor [eiseres] ). Steeds minder klanten hebben contant geld op zak en een werkende geldautomaat in de nabijheid is geen vast gegeven. Naast de praktische bezwaren is het ook uit oogpunt van transparantie (aan de voordeur van de coffeeshop) ongewenst om terug te gaan naar contante betaling.
3.7.
Het verbod van Rabobank om geldbestellingen te plaatsen bij [bedrijfsnaam] brengt [eiseres] in een patstelling. [eiseres] is voor haar bedrijfsvoering (de inkoop van haar voorraad) immers aangewezen op contant geld, terwijl zij de gelden op haar eigen betaalrekening hiervoor niet (althans niet meer dan € 8.000,- per maand) langer van Rabobank mag opnemen en haar betaalrekening ook niet mag gebruiken om [bedrijfsnaam] te betalen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt dit verbod van Rabobank mee dat [eiseres] zodanig in haar bedrijfsvoering wordt beperkt dat niet langer sprake is van
“daadwerkelijke toegang krijgen tot betaalfaciliteiten”zoals de minister dat voor ogen had. Rabobank voert met het verbod om geldbestellingen bij derden te plaatsen de facto een verkapt uitsluitingsbeleid, want [eiseres] kan geen kant op. Ook de overstap naar een andere bank lijkt voorshands niet mogelijk. [eiseres] stelt dat zij bij aanvang van haar bedrijf al geprobeerd heeft om een bankrekening bij ING te openen, maar daar resoluut nul op het rekest heeft gekregen. Een recent verzoek bij de ABN AMRO voor een betaalrekening is (tot dusverre) evenmin gehonoreerd.
3.8.
Rabobank heeft geen steekhoudende argumenten gegeven die haar tot dit beleid nopen. Rabobank stelt alleen in meer algemene zin dat zij op basis van haar integriteitsbeleid moet voorkomen dat rekeningen die bij haar worden aangehouden gebruikt worden om strafbare feiten te faciliteren. Het enkele feit dat [eiseres] een coffeeshop is en de inkoop van softdrugs (aan de achterdeur) volgens de Opiumwet illegaal is, kan voor Rabobank onvoldoende aanleiding zijn te veronderstellen dat zij daarmee een integriteitsrisico loopt. Deze veronderstelling berust op een te beperkte uitleg van het gedoogbeleid. Rabobank heeft geen enkele andere concrete aanwijzing genoemd, op grond waarvan zij meent door de geldbestellingen van [eiseres] bij [bedrijfsnaam] in de problemen te kunnen komen. Daarbij komt dat [eiseres] , als gedoogde coffeeshop, onder streng overheidstoezicht van de Gemeente, de Politie en de Belastingdienst staat. Op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening voert de Gemeente in het kader van de vergunningverlening en de gedoogbeschikking een streng integriteitsonderzoek (Wet Bibob) uit. Dit onderzoek vindt niet alleen plaats bij de initiële verlening van de vergunning, maar ook bij latere verlengingen. Daarnaast brengt de Belastingdienst met het zogenaamde HIT team (Horeca Interventie Team) minstens twee keer per jaar een bezoek aan de coffeeshop. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zij geen antecedenten op haar neem heeft en een goedwillende coffeeshophouder is die haar zaken fiscaal/administratief keurig op orde heeft. Rabobank heeft verder ook niet gesteld dat er in de klantrelatie tussen haar en [eiseres] ooit iets voorgevallen is, wat anderszins het verbod zou kunnen rechtvaardigen.
3.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de voorzieningenrechter inschat dat de bodemrechter zal oordelen dat het verbod van Rabobank om geldbestellingen te plaatsen bij derden in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, althans dat Rabobank hiermee handelt in strijd met de bijzondere zorgplicht die op haar rust. De andere gronden die [eiseres] nog in haar pleitnota heeft aangevoerd (strijd met Mededingingswet en/of sprake van een oneerlijk beding) kunnen onbesproken blijven.
Belangenafweging
3.10.
Ook bij afweging van de belangen prevaleren op dit moment, in afwachting van de uitslag van de bodemprocedure, de belangen van [eiseres] boven de belangen van Rabobank. Rabobank heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar integere bedrijfsvoering in gevaar komt, terwijl evident is dat [eiseres] door het beleid van Rabobank in de problemen komt. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] dat het haar wordt toegestaan om geldbestellingen bij derden te plaatsen, zonder dat Rabobank die transacties kan verbieden en/of beperkende maatregelen of sancties kan opleggen, wordt toegewezen. Omdat deze beslissing een voorlopige ordemaatregel betreft, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het gevorderde toe te wijzen tot een bedrag van € 50.000,00. Dat is het bedrag wat [eiseres] zegt nodig te hebben voor een gezonde bedrijfsvoering. Dat blijkt uit de verklaring van de accountant van [eiseres] , maar ook uit paragraaf 2.3 van de dagvaarding in de bodemprocedure. In die paragraaf heeft [eiseres] een tabel opgenomen waaruit haar maandelijkse behoefte aan contanten in het jaar 2020 blijkt. Daaruit blijkt dat de extra benodigde contanten per maand fluctueren van € 11.371,40 in februari tot € 53.213,88 in december.
Voortzetting dienstverlening voor onbepaalde duur
3.11.
[eiseres] vordert nog veroordeling van Rabobank de rekening-courantovereenkomst tussen partijen voor onbepaalde duur te continueren. Deze vordering wordt afgewezen. De vordering is te ruim geformuleerd en [eiseres] heeft niet gesteld welk belang zij hierbij heeft naast de al toegewezen vordering. Met de toegewezen vordering bereikt [eiseres] haar doel: het wordt haar (tot het moment waarop onherroepelijk in de bodemzaak is beslist of partijen een regeling hebben getroffen) toegestaan geldbestellingen bij derden te plaatsen (tot € 50.000,00 per maand) zonder dat Rabobank ten aanzien van die transacties sancties aan [eiseres] kan opleggen of andere beperkende maatregelen kan treffen.
Opmerking met betrekking tot het petitum van de dagvaarding
3.12.
[eiseres] heeft onder het petitum van haar dagvaarding een onjuist nummer van de bodemprocedure opgenomen. De voorzieningenrechter gaat ervanuit dat het hier om een kennelijke verschrijving gaat en zal de gevorderde voorwaarde om de voorlopige voorziening in dit kort geding toe te wijzen totdat in de bodemprocedure onherroepelijk is beslist of partijen daarin een minnelijke regeling hebben getroffen toewijzen onder vermelding van het bij de rechtbank bekende (juiste) nummer (C/16/521993/ HA ZA 21-357).
Dwangsom
3.13.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen. Rabobank heeft ter zitting expliciet verklaard te zullen meewerken aan een eventuele veroordeling. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding eraan te twijfelen dat Rabobank zich aan haar woord zal houden.
Proces- en nakosten
3.14.
Rabobank wordt als de meest in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,81
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat €
1.016,00(1 punt x tarief € 1.016,00)
Totaal € 1.768,81
3.15.
Als [eiseres] nog nakosten moet maken om de beslissing uit te voeren, moet Rabobank die ook betalen. Die eventuele nakosten zijn hieronder vermeld onder de beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
staat [eiseres] toe geldbestellingen bij derde-partijen, zoals waardetransporteurs als [bedrijfsnaam] B.V. uit [vestigingsplaats 2] te plaatsen en af te wikkelen tot een bedrag van € 50.000,00 per maand en verbiedt Rabobank ten aanzien van dergelijke transacties beperkende maatregelen (waaronder beëindiging van de bankrelatie) te nemen of sancties van welke aard dan ook aan [eiseres] op te leggen,
4.2.
bepaalt dat de veroordeling onder 4.1 geldt totdat een onherroepelijke uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, met het kenmerk C/16/521993 HA ZA 21-357, of totdat partijen tot een minnelijke regeling zijn gekomen met betrekking tot de kwesties die in voornoemde zaak aan de orde zijn gesteld,
4.3.
veroordeelt Rabobank in de proceskosten van [eiseres] , tot aan dit vonnis begroot op € 1.768,81,
4.4.
veroordeelt Rabobank in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Rabobank niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.V.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021.
Bovenkant formulier

Voetnoten

1.TK kamerstuk 27863 nr. 35