ECLI:NL:RBMNE:2021:3989

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
21/2966
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake rijvaardigheidsonderzoek en schorsing rijbewijs van een zorgverlener

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een zorgverlener, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat hem een rijvaardigheidsonderzoek oplegde en de geldigheid van zijn rijbewijs schorste. Dit besluit was genomen naar aanleiding van twee verkeersdelicten waarvoor verzoeker als beginnend bestuurder onherroepelijk was veroordeeld. Verzoeker stelde dat hij zijn rijbewijs dringend nodig had voor zijn werk, waarbij hij gezinnen moest bezoeken en scholieren naar school moest brengen. De voorzieningenrechter heeft de spoedeisendheid van het verzoek erkend, maar oordeelde dat het belang van verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om over zijn rijbewijs te beschikken. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen dringende redenen waren om af te zien van het opleggen van het rijvaardigheidsonderzoek en dat het besluit van het CBR naar verwachting in stand kan blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2966

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder(gemachtigde: J. Launspach).

Procesverloop

In het besluit van 2 juli 2021 heeft verweerder verzoeker een onderzoek naar zijn rijvaardigheid opgelegd en de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker geschorst (het besluit).
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 augustus 2021 op een onlinezitting behandeld. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. De voorzieningenrechter beoordeelt of het besluit van verweerder geschorst dient te worden in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter geeft daarvoor een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit en daarmee van de kans van slagen van het bezwaarschrift, en hij weegt de belangen van verzoeker en van verweerder bij een schorsing. De beoordeling door de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
Spoedeisend belang
2. De zaak is spoedeisend. Verzoeker werkt als zorgverlener en heeft toegelicht dat hij zijn auto nodig heeft om snel bij gezinnen te kunnen zijn waar de situatie dreigt te escaleren. Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat hij ook scholieren naar school brengt met de auto die anders niet naar school gaan. Verzoeker is daarnaast een veiligheidspartner van de politie. Voor deze werkzaamheden heeft hij ook zijn auto nodig. Een schriftelijke verklaring van de politie onderschrijft dit. Hiermee is voldoende vast komen te staan dat verzoeker zonder zijn rijbewijs (een deel van) zijn werkzaamheden niet kan uitvoeren en is het spoedeisend belang gegeven.
Het besluit
3. Verweerder heeft verzoeker een rijvaardigheidsonderzoek opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst. Aan het besluit ligt ten grondslag dat verzoeker als beginnend bestuurder de volgende twee overtredingen heeft begaan:
  • Op 10 mei 2018 heeft verzoeker als bestuurder van een auto artikel 62 jo bord A1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 overtreden. Verzoeker reed met een snelheid van 108 kilometer per uur, waar maximaal 70 kilometer per uur is toegestaan.
  • Op 17 juli 2019 heeft verzoeker als bestuurder artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW 1994) overtreden. Verzoeker maakte als bestuurder van een motorfiets een wheelie.
4. Verzoeker is voor deze overtredingen onherroepelijk veroordeeld. Ten tijde van deze overtredingen was verzoeker beginnend bestuurder. Op 14 juni 2021 heeft de officier van justitie aan verweerder een mededeling gedaan van het vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over de rijvaardigheid die vereist is voor het besturen van een auto. Verweerder heeft vervolgens het besluit genomen.
Inhoud van het verzoek en het verweer
5. Verzoeker geeft aan dat hij zich neerlegt bij het rijvaardigheidsonderzoek maar dat hij zijn rijbewijs dringend nodig heeft voor zijn werk als zorgverlener en veiligheidspartner van de politie (zoals onder 2 is weergegeven). Verzoeker geeft ook aan dat het gaat om overtredingen uit 2018 en 2019 en dat hij nu geen beginnend bestuurder meer is. Hij verzoekt daarom om schorsing van het besluit waarmee de geldigheid van zijn rijbewijs is geschorst in ieder geval tot het rijvaardigheidsonderzoek.
6. Verweerder stelt dat hij op grond van de regelgeving verplicht is om een rijvaardigheidsonderzoek op te leggen en de geldigheid van het rijbewijs te schorsen. Verweerder kan niet afzien van de schorsing omdat er geen ruimte is voor een belangenafweging. Als verzoeker voorts wil suggereren dat hij recentelijk geen afwijkend verkeersgedrag meer heeft getoond, is van belang dat verweerder op 30 december 2020 nog een Educatieve Maatregel gedrag en verkeer (EMG) heeft opgelegd aan verzoeker. Verzoeker heeft namelijk op 5 december 2020 binnen de bebouwde kom gereden met een snelheid van 104 kilometer per uur waar een snelheid van maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan.
Beoordeling voorzieningenrechter
7. De maatregel betreft een onderzoek naar de rijvaardigheid voor het besturen van een motorrijtuig en het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs hangende dit onderzoek. Gelet op artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de WvW 1994 en artikel 23, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling) en de bijbehorende Bijlage 1, onder A, subonderdeel IV, voldoet verzoeker aan de criteria voor het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid. Gelet op de artikelen 5 en 6 van de Regeling voldoet verzoeker aan de criteria voor het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs door verweerder. Deze artikelen zijn alle van dwingend recht, zodat verweerder daarvan niet mocht afwijken en in zoverre terecht heeft besloten tot het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid van verzoeker en tot het schorsen van de geldigheid van verzoekers rijbewijs.
8. Artikel 23, vierde lid, van de Regeling bepaalt dat verweerder, in gevallen als dat van verzoeker, kan besluiten af te zien van het opleggen van een onderzoek als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Hoewel verzoeker geen bezwaar heeft tegen het opgelegde onderzoek, beoordeelt de voorzieningenrechter toch of verweerder aanleiding had moeten zien om het onderzoek op te leggen. De reden daarvoor is dat het onderzoek een voorwaarde voor de schorsing van het rijbewijs is.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij alleen een dringende redenen aanneemt als verweerder naast een rijvaardigheidsonderzoek ook een EMG heeft opgelegd voor hetzelfde feit. De samenloop van een rijvaardigheidsonderzoek en een EMG is niet wenselijk en in dat geval ziet verweerder dus af van het opleggen van een rijvaardigheidsonderzoek.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat van een samenloop met een EMG in deze zaak geen sprake is. Verweerder heeft verzoeker weliswaar voor de snelheidsovertreding op 5 december 2020 een EMG opgelegd, maar deze snelheidsovertreding speelt geen rol bij het besluit tot het opleggen van het rijvaardigheidsonderzoek en de schorsing van het rijbewijs.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen dringende reden heeft aangenomen om af te zien van het opleggen van een rijvaardigheidsonderzoek. Ook in het geval de beoordelingsruimte van artikel 23, vierde lid, van de Regeling ruimer zou moeten worden uitgelegd dan verweerder voorstaat, oordeelt de voorzieningenrechter dat er in dit geval geen dringende redenen zijn om af te zien van het opleggen van een rijvaardigheidsonderzoek. Weliswaar heeft verzoeker voldoende aangetoond dat hij het rijbewijs nodig heeft voor werk, mede door de schriftelijke verklaring van de politie, maar dit is niet voldoende om een dringende reden aan te nemen. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat een rijbewijs voor veel verkeersdeelnemers noodzakelijk is voor een baan of voor andere werkzaamheden. De wettelijke bepaling waarmee de geldigheid van het rijbewijs wordt geschorst, zou zinledig worden indien het belang van het kunnen verrichten van zijn of haar werkzaamheden telkens voorrang krijgt boven de verkeersveiligheid. Van bijzondere omstandigheden die dit in verzoekers geval anders maken, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Daarnaast weegt de voorzieningenrechter mee dat onderhavig besluit weliswaar gebaseerd is op relatief oude feiten uit 2018 en 2019 maar dat verzoeker op 5 december 2020 wederom in de fout is gegaan met een forse snelheidsovertreding. De periode waarin verzoeker heeft laten zien dat hij probleemloos en verkeersveilig kan rijden, is daarmee te kort. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen dringende reden heeft kunnen aannemen om af te zien van het opleggen van een rijvaardigheidsonderzoek. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven.
10. Dit neemt niet weg dat de voorzieningenrechter desondanks een voorlopige voorziening kan treffen als verzoekers spoedeisend belang daartoe noopt. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt. Het belang van de verkeersveiligheid weegt in dit geval zwaarder dan verzoekers belang om over zijn rijbewijs te beschikken voor zijn werk. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat verzoeker in december 2020 nog een verkeersovertreding heeft begaan en daarmee niet heeft laten zien dat hij zich langere tijd na het feit uit 2019 aan de verkeersregels heeft gehouden, ondanks dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor werk. Daarbij weegt de voorzieningenrechter ook mee dat het rijvaardigheidsonderzoek inmiddels staat gepland op 4 oktober 2021, waardoor de periode dat verzoeker zijn rijbewijs niet kan gebruiken relatief beperkt is (als hij het onderzoek met positief resultaat volbrengt).
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om de voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. van der Vos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.