ECLI:NL:RBMNE:2021:3986

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
8962357
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van vakantiedagen en uitleg van het Reglement Arbeidsvoorwaarden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V., over de uitbetaling van vakantiedagen. [eiser] had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en stelde dat de vakantiedagen te laat waren uitbetaald. Hij vorderde wettelijke verhoging en rente over de vergoeding voor de niet uitbetaalde vakantiedagen, alsook buitengerechtelijke kosten. De kern van het geschil lag in de uitleg van de bepalingen in het Reglement Arbeidsvoorwaarden, waarin stond dat vakantiedagen 'bij uitdiensttreding' verrekend moesten worden.

De kantonrechter oordeelde dat de woorden 'bij uitdiensttreding' niet zo moeten worden uitgelegd dat de uitbetaling van vakantiedagen uiterlijk op de datum van uitdiensttreding moet plaatsvinden. De rechter baseerde zijn oordeel op het Haviltex-criterium, dat vereist dat de betekenis van een omstreden beding in een overeenkomst wordt vastgesteld aan de hand van wat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De kantonrechter concludeerde dat er geen specifieke tijdsaanduiding in het Reglement stond en dat de werkgever, [gedaagde], de vakantietoeslag correct had verrekend met de laatste salarisbetaling.

Uiteindelijk werd de vordering van [eiser] afgewezen, en werd hij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde]. De kantonrechter merkte op dat [gedaagde] in de procedure gelijk had gekregen, en dat de uitbetaling van de vakantiedagen op 24 september 2020, na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, tijdig was gebeurd. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke afspraken in arbeidsreglementen en de noodzaak voor werknemers om zich bewust te zijn van hun rechten en plichten bij uitdiensttreding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8962357 UC EXPL 21-298 MvdH/40201
Vonnis van 4 augustus 2021
inzake
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.A.J. Emonds,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.C. Brussee en mr. R. Van Mansfeld.

1.De procedure

1.1.
Hoe de procedure is verlopen blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord.
1.2.
De zaak is op een zitting met de rechter besproken op 17 juni 2021. De gemachtigde van [eiser] heeft toen spreekaantekeningen mede inhoudende een vermindering van eis overhandigd en voorgelezen. De gemachtigden van [gedaagde] hebben eveneens spreekaantekeningen overhandigd en voorgedragen. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Daarna is een datum voor uitspraak bepaald.

2.Waar gaat het om?

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1983, is op 1 juli 2018 in dienst gekomen van [gedaagde] . Hij werkte 40 uur per week als [functie] . Op de arbeidsovereenkomst is het Reglement Arbeidsvoorwaarden (hierna: Reglement) van toepassing verklaard.
2.2.
In het Reglement is onder meer bepaald:
4. Vakantietoeslag
(…) Deze vakantietoeslag wordt in de maand mei uitbetaald en heeft betrekking op het gehele kalenderjaar. (…) De medewerk(st)er, die gedurende het kalenderjaar uit dienst treedt heeft slechts recht op een pro-rata deel van de vakantietoeslag. Verrekening vindt plaats bij uitdiensttreding. (…)
en
8. Vakantie- en snipperdagen
(…)
6. De medewerk(st)er die gedurende het kalenderjaar uit dienst treedt heeft slechts recht op een pro-rata deel van de vakantiedagen. Verrekening vindt plaats bij uitdiensttreding.”(…)
2.3.
Op 28 juli 2020 heeft [eiser] zijn arbeidsovereenkomst per 1 september 2020 opgezegd.
2.4.
[gedaagde] heeft met de salarisbetaling van augustus 2020 de voor de maanden september tot en met december 2020 vooruitbetaalde, maar niet verschuldigde, vakantietoeslag verrekend. [eiser] heeft naar aanleiding van deze verrekening per e-mail aan [gedaagde] gevraagd om toe te lichten waarom bij de verrekening geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet en waarom het teveel aan ontvangen vakantietoeslag niet kan worden verrekend met het zijn aanspraak op betaling van het restant aan opgebouwde en niet opgenomen verlofuren. [gedaagde] heeft daarop geantwoord dat geen rekening gehouden hoefde te worden met de beslagvrije voet en dat het restant aan verlofdagen later, bij de eindafrekening, zou worden voldaan. Met de eindafrekening van 24 september 2020 heeft [gedaagde] het saldo van de openstaande niet uitbetaalde vakantiedagen aan [eiser] uitbetaald.
2.5.
[eiser] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat [gedaagde] de vakantiedagen te laat heeft uitbetaald en maakt daarom aanspraak op de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over de vergoeding voor het saldo aan vakantiedagen. Verder vordert hij buitengerechtelijke kosten. Volgens [eiser] had de verrekening van de teveel door hem ontvangen vakantietoeslag en de uitbetaling van de vakantiedagen gelijktijdig bij de laatste salarisuitbetaling - en uiterlijk op (het moment van uitdiensttreding op) 31 augustus 2020 - moeten plaatsvinden. Doordat dit niet is gebeurd en [gedaagde] in eerste instantie (dit is later na tussenkomst van de gemachtigde van [eiser] rechtgezet) bij de verrekening van de vakantietoeslag geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet is [eiser] in de financiële problemen gekomen terwijl hij per saldo geld tegoed had van [gedaagde] .
Is het saldo aan vakantiedagen op tijd betaald? Ja.
2.6.
Partijen zijn het niet met elkaar eens over het moment waarop de vergoeding voor opgebouwde vakantiedagen hadden moeten worden uitbetaald. [eiser] zegt dat dit bij de laatste salarisuitbetaling en uiterlijk op 31 augustus 2020 had moeten gebeuren. Hij baseert dit op het Reglement waarin staat opgenomen dat de vakantiedagen ‘bij uitdiensttreding’ worden verrekend. Dit moet volgens hem zo worden uitgelegd dat de vakantiedagen uiterlijk op de datum van uitdiensttreding moeten worden betaald, want deze datum hanteert [gedaagde] ook bij de verrekening van de vakantietoeslag waarover in het Reglement eveneens is bepaald dat verrekening ‘bij uitdiensttreding’ plaats vindt.
2.7.
De vraag die moet worden beantwoord is of met het Reglement beoogd is dat de uitbetaling van de vakantiedagen uiterlijk op de datum van uitdiensttreding moet plaatsvinden. Dat betekent dat de kantonrechter de desbetreffende bepaling (artikel 8) zal moeten uitleggen aan de hand van het zogenoemde Haviltex-criterium. Dit houdt in dat de betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst door de rechter moet worden vastgesteld aan de hand van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol. Ook kan een rol spelen tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht.
2.7.1.
Toegepast op deze zaak stelt de kantonrechter voorop dat gesteld noch gebleken is dat partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst met elkaar hebben gesproken over de inhoud van het Reglement.
2.7.2.
In de tekst van de bepaling over de uitbetaling van de vakantiedagen in het Reglement staat geen precieze tijdsaanduiding of specifieke fatale datum voor de uitbetaling van de vakantiedagen genoemd. Er staat enkel dat dit “bij” uitdiensttreding moet plaatsvinden. [eiser] legt dit uit als het moment vóór of uiterlijk op de einddatum van de arbeidsovereenkomst omdat [gedaagde] dit zo toepast bij de verrekening van de vakantietoeslag. De kantonrechter kan zich goed verplaatsen in deze redenering van [eiser] . Daarmee is deze echter nog niet overtuigend. Aan het handelen van [gedaagde] komt bij de uitleg van de bepaling zeker betekenis toe. Dit is in dit geval onvoldoende omdat de verrekening door [gedaagde] van de vakantietoeslag met het salaris ruimschoot vóór de datum einde dienstverband heeft plaatsgevonden, namelijk op het moment van uitbetaling van het salaris over augustus op 21 augustus 2020. Uit de tekst van de bepaling zelf volgt verder niet, door het ontbreken van een exacte tijdsaanduiding, dat de vakantiedagen uiterlijk op het moment van uitdiensttreding moeten worden uitbetaald. De woorden ‘bij uitdiensttreding’ laten op zich ruimte voor het uitbetalen van de vakantiedagen in een periode na de dag van uitdiensttreding. Bij het antwoord op de vraag hoe het Reglement moet worden uitgelegd komt ook betekenis toe aan de wettelijke regeling. De wet gaat voor het uitbetalen of verrekenen van de vakantiedagen enerzijds en het verrekenen van teveel betaald loon (waaronder vakantietoeslag) anderzijds uit van verschillende momenten. Artikel 7:632 BW kent de mogelijkheid om teveel betaald loon te verrekenen met de salarisbetaling. Ervan uitgaande dat het gebruikelijke tijdstip van betaling van het maandloon is gelegen rond de 20e dag van de kalendermaand, kan verrekening ook op dat moment plaatsvinden. Dit is niet strijdig met de regeling in het Reglement, nu de formulering “bij uitdiensttreding” een zekere marge laat. [gedaagde] heeft deze regeling toegepast door de vakantietoeslag te verrekenen met de laatste salarisbetaling. Voor wat betreft het uitbetalen van de vakantiedagen bepaalt artikel 7:641 BW dat de werknemer bij uitdiensttreding recht heeft op uitbetaling van loon over de nog openstaande vakantiedagen. Het loon over de vakantiedagen is naar tijdruimte vastgesteld loon wat betekent dat het loon niet afhankelijk is van de inzet van de werknemer, maar van het verstrijken van een bepaalde periode. Uit artikel 7:623 BW volgt dat dit naar tijdruimte vastgestelde loon na afloop van het tijdvak, waarover het loon op grond van de overeenkomst moet worden berekend, verschuldigd is. Dat is in dit geval met ingang van 1 september 2020. Het is verder niet ongebruikelijk dat na afloop van het dienstverband enige tijd nodig is voor het opmaken van de eindafrekening. Dat [gedaagde] dit met het Reglement anders heeft willen regelen dan wel dat [eiser] daarvan had mogen uitgaan, is onvoldoende onderbouwd en niet gebleken. Voor deze procedure betekent dit concreet dat [gedaagde] in de maand september 2020 en op grond van artikel 7:623 BW uiterlijk op 30 september 2020 het saldo aan openstaande vakantiedagen diende te voldoen. Door op 24 september over te gaan tot uitbetaling van de eindafrekening aan [eiser] waaronder de openstaande vakantiedagen heeft [gedaagde] hieraan voldaan.
2.8.
Hoe dan ook, de kantonrechter concludeert dat de bepaling over de uitbetaling van de vakantiedagen in het Reglement niet zo moet worden uitgelegd dat uitbetaling van openstaande vakantiedagen uiterlijk voor of op het moment van uitdiensttreding moet plaatsvinden. De vordering van [eiser] wegens te late uitbetaling van de vakantiedagen wordt dan ook afgewezen. De kantonrechter merkt ten overvloede nog op dat een geheel andere, door hem niet beoordeelde, vraag is of in de gegeven omstandigheden niet van [gedaagde] verlangd had mogen worden om de teveel betaalde vakantietoeslag te verrekenen met de vakantiedagen en niet met de laatste salarisbetaling. Door dit niet te doen is [eiser] voor de maand augustus 2020 ook onnodig in een moeilijke financiële positie gekomen.
2.9.
[gedaagde] heeft in deze procedure gelijk gekregen, daarom moet [eiser] op grond van de wettelijke regeling de proceskosten van [gedaagde] betalen. De kosten van [gedaagde] worden begroot op € 374,00 (2 punten x tarief € 187,00) aan salaris gemachtigde. De gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 374,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,-- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
3.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de beslissingen onder 3.2 en 3.3 uitvoerbaar bij voorraad
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2021.