ECLI:NL:RBMNE:2021:3985

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
9040487
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de vaststellingsovereenkomst en de betekenis van het begrip ‘derden’ in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een docent, [eiser], en de stichting [gedaagde], waar hij eerder in dienst was. De zaak betreft de uitleg van een vaststellingsovereenkomst die op 13 februari 2019 was gesloten, waarin de arbeidsovereenkomst tussen partijen werd beëindigd. [eiser] stelde dat [gedaagde] zich negatief over hem had uitgelaten bij andere scholen die onder dezelfde stichting vallen, en dat dit in strijd was met de bepalingen van de vaststellingsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat het begrip 'derden' in de overeenkomst niet de andere scholen van [gedaagde] omvatte, omdat deze geen zelfstandige rechtspersonen zijn. De rechter concludeerde dat de vaststellingsovereenkomst niet was geschonden door de uitlatingen van [gedaagde], omdat deze interne communicatie betreft en niet aan derden is gedaan. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke definities in overeenkomsten en de rol van juridische bijstand bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9040487 UC EXPL 21-1522 SV/40160
Vonnis van 4 augustus 2021
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.M. Pasman,
tegen:
de stichting
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.R.T.M. van Ojen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 11 producties
- de conclusie van antwoord
- de mondelinge behandeling op 24 juni 2021.
1.2.
Op 24 juni 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Pasman. Namens [gedaagde] was aanwezig [A] , [functie 1] van het [school 1] , bijgestaan door mr. Van Ojen, gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 augustus 2010 in dienst getreden van [gedaagde] in de functie van docent [.] . [gedaagde] houdt in [plaatsnaam 1] en omgeving een aantal scholen voor voortgezet onderwijs in stand, waaronder het [school 2] , het [school 1] in [plaatsnaam 2] en het [school 3] in [plaatsnaam 1] . [eiser] was laatstelijk werkzaam op het [school 2] . Op 13 februari 2019 hebben [eiser] en [gedaagde] een vaststellingsovereenkomst gesloten die inhoudt dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2019 eindigt met wederzijds goedvinden.
2.2.
In de vaststellingsovereenkomst zijn, voor zover van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
“Getuigschrift, referenties
8. [gedaagde] verstrekt Werknemer een positief geformuleerd getuigschrift. In voorkomende gevallen zal [gedaagde] positieve referenties Werknemer betreffende verstrekken.
(..)
Geheimhouding
11. Partijen zullen geen negatieve uitlatingen over elkaar aan derden doen en zullen evenmin aan derden mededeling(en) doen omtrent de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst zal eindigen of is geëindigd, tenzij (één van de) partijen hiertoe wettelijk verplicht (is) zijn, bijvoorbeeld in het kader van de aanvraag van een uitkering.
Goed werkgever, goed werknemer
12. Partijen zullen zich tot het einde van het dienstverband over en weer gedragen als goed werkgever, respectievelijk goed werknemer. Partijen zullen zich zowel tijdens als na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst onthouden van het doen van ongunstige of negatieve uitlatingen over de ander jegens derden.”
2.3.
De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 augustus 2019 geëindigd.
2.4.
[eiser] heeft in november 2020 gesolliciteerd op een ziektevervanging voor een docent [.] bij het [school 1] , wat behoort tot [gedaagde] . [eiser] heeft op 30 november 2020 een sollicitatiegesprek gehad met mevrouw [B] , [functie 2] , en mevrouw [C] , [functie 3] , van het [school 1] . Op 1 december 2020 heeft [B] telefonisch aan [eiser] meegedeeld dat de keuze op hem is gevallen. Op 2 december 2020 heeft de rector van het [school 1] , de heer [A] , bij de rector van het [school 2] geïnformeerd naar de ervaringen met [eiser] . Op 3 december 2020 heeft mevrouw [D] van het [school 1] aan [eiser] per e-mail meegedeeld dat ‘helaas de keuze toch op iemand anders is gevallen’. [eiser] heeft hierop telefonisch contact opgenomen met [D] en heeft daarna per e-mail van 3 december 2020 bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken. Hierop is niet gereageerd.
2.5.
Bij brief van 14 december 2020 aan [gedaagde] /het [school 1] heeft de gemachtigde van [eiser] gesteld dat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Daarbij is verzocht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst wordt nagekomen en uitdrukkelijk te bevestigen dat het [school 1] en [gedaagde] zich in de toekomst niet meer negatief over [eiser] uitlaten. De rector van het [school 1] heeft bij brief van 18 december 2020 de verzoeken van [eiser] afgewezen en daarbij benadrukt dat het [school 1] en het [school 2] dezelfde werkgever zijn en dat het informeren binnen de organisatie van [gedaagde] niets te maken heeft met het doen van negatieve uitlatingen over [eiser] .
2.6.
De gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 8 januari 2021 meegedeeld dat uit de brief van het [school 1] van 18 december 2020 blijkt dat [gedaagde] zich desgevraagd zeer negatief heeft uitgelaten over [eiser] als werknemer en daarmee ernstig tekort is geschoten in de nakoming van de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst. [eiser] verzoekt de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden.
2.7.
[gedaagde] heeft via een brief van haar gemachtigde van 13 januari 2021 aan de gemachtigde aan [eiser] laten weten dat er geen derden betrokken zijn geweest, zodat nooit aan derden negatieve uitlatingen over [eiser] zijn gedaan. [gedaagde] bestrijdt dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige tekortkomingen in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en dat er schade is die door haar vergoed zou moeten worden.
2.8.
[eiser] heeft in januari 2021 gesolliciteerd bij het [school 3] , dat ook onderdeel is van [gedaagde] . [eiser] is door het [school 3] uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek op 11 januari 2021, maar dat is - op verzoek van [gedaagde] - afgezegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. een verklaring voor recht dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van artikel 8, 11 en/of 12 van de tussen partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst van 13 februari 2019;
en, voor zover sprake is van deze tekortkoming, [gedaagde] te veroordelen:
2. tot het nakomen van de afspraken als neergelegd in artikel 8, 11 en/of 12 van de tussen partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst, met dien verstande dat onder ‘derden’ ook wordt verstaan alle scholen onder het gezagsbereik van [gedaagde] met uitzondering van het [school 2] , onder verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- voor elke keer dat [gedaagde] voortaan in gebreke blijf van nakoming van voormelde afspraken;
3. tot betaling aan [eiser] van aanvullende materiële schadevergoeding ter hoogte van het inkomen verband houdende met het gemis van de toegezegde ziektevervanging van een docent LC op het [school 1] voor minimaal de duur van twee maanden op basis van een arbeidsomvang van 0,76 fte, corresponderend met een bedrag van totaal € 8.791,45 (inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering);
4. tot betaling aan [eiser] van immateriële schadevergoeding ter hoogte van netto € 5.000,- wegens aantasting van eer en goede naam;
5. tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten, zijnde een bedrag van € 912,91;
6. in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente indien de kosten niet binnen één week na betekening van dit vonnis zijn betaald.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [eiser] ernstig tekort is geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. [gedaagde] heeft zich richting het [school 1] en het [school 3] zeer negatief uitgelaten over [eiser] als werknemer. [eiser] lijdt hierdoor schade, die [gedaagde] gehouden is te vergoeden.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd op de inhoud waarvan hierna - voor zover van belang - zal worden ingegaan. Kort samengevat stelt [gedaagde] dat er geen derden zijn betrokken omdat het [school 1] en het [school 3] onderdeel uitmaken van [gedaagde] . [gedaagde] betwist dat zij [eiser] een referentie heeft verstrekt, zodat de vaststellingsovereenkomst ook om die reden niet is geschonden.

4.De beoordeling

4.1.
In geschil is of [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst heeft geschonden.
4.2.
[eiser] stelt dat de vaststellingsovereenkomst is geschonden doordat [gedaagde] zich negatief over hem heeft uitgelaten jegens het [school 1] , wat blijkt uit de brief van 18 december 2020, en jegens het [school 3] .
4.3.
[gedaagde] bevestigt dat de (nieuwe) rector van het [school 2] aan de rector van het [school 1] heeft verteld dat [eiser] na een onaangenaam conflict met een vaststellingsovereenkomst is vertrokken. [gedaagde] heeft niet weersproken dat zij zich in negatieve zin jegens het [school 3] heeft uitgelaten. [gedaagde] betwist echter dat het [school 1] en het [school 3] tegenover haar als derden gelden, zodat de vaststellingsovereenkomst volgens haar daardoor niet is geschonden.
4.4.
Het geschil van partijen richt zich dus op de uitleg van het begrip ‘derden’ in de vaststellingsovereenkomst. Dat betekent dat de kantonrechter de desbetreffende bepalingen (de artikelen 11 en 12) zal moeten uitleggen aan de hand van het zogenaamde Haviltex-criterium. Dit houdt in dat de betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst door de rechter moet worden vastgesteld aan de hand van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol. De vraag naar de betekenis van het begrip ‘derden’ kan bijvoorbeeld niet alleen maar met een zuiver taalkundige uitleg worden beantwoord. Ook kan een rol spelen tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht.
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat de vaststellingsovereenkomst is gesloten met [gedaagde] , maar gaat over het dienstverband van [eiser] zoals hij dat op dat moment uitoefende op het [school 2] . Niet in geschil is dat de bij [gedaagde] aangesloten scholen, waaronder het [school 1] en het [school 3] , geen zelfstandige rechtspersonen zijn, maar vestigingen zijn van [gedaagde] . De vaststellingsovereenkomst is ook niet gesloten met het [school 2] , maar met [gedaagde] . Het dienstverband van [eiser] met [gedaagde] is als gevolg van de vaststellingsovereenkomst definitief geëindigd. Ter zitting is gebleken dat er eerst een verschil van inzicht was met het [school 2] , en dat partijen daarvoor geen oplossing hebben gevonden, in die zin dat [eiser] op een andere locatie van [gedaagde] gaat werken. Integendeel, in de considerans van de vaststellingsovereenkomst onder VI. is bepaald dat er geen mogelijkheden zijn om [eiser] elders binnen de organisatie van [gedaagde] werkzaamheden te laten verrichten, waarvoor [eiser] heeft getekend. Nu de vaststellingsovereenkomst is gesloten met een rechtspersoon die het [school 2] exploiteert, moet er van worden uitgegaan dat het dienstverband met deze rechtspersoon volledig is geëindigd zonder aanspraak op tewerkstelling op een andere schoollocatie van [gedaagde] . Het begrip ‘derden’ in de relatie van [gedaagde] en [eiser] is taalkundig niet anders te begrijpen als iedere natuurlijke of rechtspersoon anders dan [gedaagde] of [eiser] . Gelet op het voorgaande, is de tekst van de vaststellingsovereenkomst al duidelijk genoeg dat de schoollocaties van [gedaagde] niet als derden zijn te beschouwen.
4.6.
[gedaagde] heeft er verder op gewezen dat [eiser] zich voor de vaststellingsovereenkomst liet bijstaan door een jurist, mr. [E] van [bedrijfsnaam] . [eiser] heeft dit ter zitting bevestigd en toegelicht dat zijn toenmalige gemachtigde alle correspondentie met de advocaat van [gedaagde] , mr. Van Ojen, heeft gevoerd. De kantonrechter overweegt hierover dat van een jurist mag worden verwacht dat die bekend is met de betekenis van het begrip ‘derden’ in een overeenkomst met een bepaalde rechtspersoon. Er mag van worden uitgegaan dat de toenmalige gemachtigde ook de mogelijkheden tot herplaatsing bij andere schoollocaties aan de orde zou stellen, nu deze onder [gedaagde] vielen. Voor zover mr. [E] zou hebben aangenomen dat de andere schoollocaties van [gedaagde] niet als derden zijn te beschouwen, komt dat voor rekening en risico van [eiser] .
4.7.
De kantonrechter heeft er begrip voor dat [eiser] zegt de betekenis van de vaststellingsovereenkomst voor andere schoollocaties niet te hebben onderkend omdat hij geen jurist is. Dit kan echter niet leiden tot een andere conclusie bij de uitleg van de gesloten overeenkomst. [eiser] had zich immers voorzien van deskundige juridische bijstand. Daarbij komt dat [gedaagde] heeft gesteld, wat [eiser] niet heeft weersproken, dat [eiser] kort voor de vaststellingsovereenkomst nog een bestuursaanstelling heeft gehad (en uit dien hoofde bekend was met de structuur van de organisatie) en in september 2018 nog is voorgehouden dat hij er rekening mee moet houden dat hij in het volgende schooljaar naar een andere school van [gedaagde] zal worden overgeplaatst.
4.8.
Gelet op wat hiervoor is overwogen komt de kantonrechter tot de conclusie dat het begrip ‘derden’ in de artikelen 11 en 12 van de vaststellingsovereenkomst ziet op andere (rechts-)personen dan [eiser] en [gedaagde] . Dit heeft dus geen betekenis voor de interne communicatie over de bij een eventuele aanstelling van [eiser] als docent bij [gedaagde] ten behoeve van die stichting betrokken personen van dezelfde rechtspersoon, maar geldt alleen voor de communicatie met andere (rechts)personen die niet bij de beoogde aanstelling betrokken zijn.
4.9.
De herbenoemingsplicht in het lager onderwijs, waarop [eiser] heeft gewezen, kan aan dit alles niet afdoen. In de redenering van [eiser] zou hij - omdat geen sprake is geweest van disfunctioneren, maar een verschil van inzicht - ervan mogen uitgaan dat [gedaagde] verplicht is om hem te herplaatsen in een functie op een andere locatie. Dat staat echter haaks op de vaststelling in de considerans van de vaststellingsovereenkomst, dat herplaatsing binnen de organisatie van [gedaagde] niet mogelijk is. De vordering van [eiser] voor zover die op schending van de artikelen 11 en 12 van de vaststellingsovereenkomst is gebaseerd, zal daarom worden afgewezen.
4.10.
[eiser] heeft zijn vorderingen ook gebaseerd op schending van artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst. Tussen partijen is niet in geschil dat is voldaan aan de verplichting van [gedaagde] op grond van dit artikel tot afgifte van een positief getuigschrift, doordat de (con)rector van het [school 2] dat heeft gedaan. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij bij een sollicitatie bij een andere locatie van [gedaagde] , op grond van artikel 8 om een referentie kan vragen, die volgens de vaststellingsovereenkomst positief moet zijn. Daarin past volgens [eiser] niet dat de (nieuwe) rector van het [school 2] aan de rector van een andere schoollocatie meedeelt dat er een conflict is geweest. De kantonrechter stelt vast dat in artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst inderdaad niet de beperking ‘tot derden’ staat. [eiser] zou bij een sollicitatie bij een andere locatie van [gedaagde] (en zelfs bij een sollicitatie naar dezelfde locatie) naar de letterlijke tekst van de vaststellingsovereenkomst aanspraak kunnen maken op het verstrekken van een positieve referentie. Dat leidt echter tot het ongerijmde resultaat dat de werkgever zichzelf een positieve referentie moet geven om dan vervolgens te besluiten – gelet op de bij haar al aanwezige informatie over het arbeidsverleden – dat zij overeenkomstig de recent afgesloten vaststellingsovereenkomst geen arbeidsovereenkomst wil sluiten. Hier brengt toepassing van het Haviltex-criterium juist mee dat het geven van een positieve referentie aan een andere schoollocatie van [gedaagde] niet is overeengekomen, omdat dit haaks staat op de aard en strekking van de overeenkomst: het beëindigen van de arbeidsovereenkomst en niet herplaatsen van [eiser] binnen de organisatie. Bovendien heeft [eiser] geen belang bij deze vordering omdat vast is komen te staan dat de schoollocaties van [gedaagde] niet zelfstandig een arbeidsovereenkomst sluiten en [gedaagde] zelf (voorlopig) geen arbeidsovereenkomst met [eiser] wil aangaan, gelet op de afgesloten vaststellingsovereenkomst. De vordering die gebaseerd is op een schending van artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst, zal daarom ook worden afgewezen.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 746,00 (2 punten x tarief € 373,00) voor het salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 746,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2021.