ECLI:NL:RBMNE:2021:3925

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
21/2614
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag; dwangsom en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 27 juli 2021, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder, het Ministerie van Justitie en Veiligheid, op zijn aanvraag van 8 februari 2021. Eiser had op 5 mei 2021 verweerder in gebreke gesteld, waarna de rechtbank vaststelt dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van vier weken heeft beslist. De rechtbank besluit dat verweerder alsnog binnen een termijn van uiterlijk 1 oktober 2021 een besluit moet nemen. Tevens wordt verweerder verplicht een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De rechtbank kent een bedrag van € 374,- toe aan eiser, evenals de terugbetaling van het griffierecht van € 181,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2614

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Bredius)
en

Ministerie van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: G.M. Bos)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag 8 februari 2021.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 8 februari 2021. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 6 van de Wet openbaarheid bestuur (Wob). Verweerder had dus uiterlijk op 8 maart 2021 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 5 mei 2021 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
6. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 2 juli 2021 gevraagd om een langere termijn omdat de instroom van wob-verzoeken groot is. Tevens heeft het verzoek een omvangrijke reikwijdte waarbij uiteindelijk veel documenten naar voren zijn gekomen die individueel beoordeeld moeten worden. Daarnaast zijn er derde belanghebbenden die betrokken zijn bij dit verzoek en van hen moet een zienswijze worden gevraagd. Vervolgens dient het besluit ambtelijk te worden afgestemd en door verschillende onderdelen van de Ministerie te worden geaccordeerd. Verweerder geeft tot slot aan dat he besluit op dit verzoek, mede gelet op het zomerreces, niet eerder dan 1 oktober 2021 naar eiser kan worden verstuurd.
7. De rechtbank ziet in de toelichting van verweerder aanleiding een langere termijn te bepalen dan twee weken. De door verweerder genoemde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank bepaalt dat verweerder uiterlijk op 1 oktober 2021, een besluit moet nemen.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 374,-.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 1 oktober 2021 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 374,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh griffier
.De beslissing is uitgesproken op 27 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.