ECLI:NL:RBMNE:2021:3919

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
21/1394
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op een Wob-verzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep dat was ingesteld door eiser tegen de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Eiser had op 16 december 2020 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), maar de minister had niet tijdig beslist op dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de wettelijke termijn van vier weken voor het nemen van een besluit had overschreden, aangezien de aanvraag op 21 december 2020 was ontvangen en er uiterlijk op 18 januari 2021 een beslissing had moeten zijn. Eiser heeft de minister op 21 januari 2021 in gebreke gesteld, maar er was nog steeds geen besluit genomen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister in gebreke is gebleven. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het Wob-verzoek van eiser. Daarnaast is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden, maar de rechtbank heeft bepaald dat de minister het griffierecht van € 181,- aan eiser moet terugbetalen.

De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en

de Minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: J.A. Hofman)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek van 16 december 2020 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 16 december 2020. Verweerder moet binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 6 van de Wet openbaarheid bestuur (Wob). De aanvraag is op 21 december 2020 ontvangen. Verweerder had dus uiterlijk op 18 januari 2021 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder moet beslissen voorbij is. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 21 januari 2021 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken voorbij zijn gegaan.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. Verweerder heeft, anders dan in zijn reactie van 26 april 2021 staat vermeld, nog geen besluit genomen op het verzoek van eiser. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
7. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
8. Er zijn door eiser geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh griffier
.De beslissing is uitgesproken op 27 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.