ECLI:NL:RBMNE:2021:3903

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
C/16/498754 / HA ZA 20-157
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over rechtsgeldige opzegging van een managementovereenkomst en de daarbij behorende schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 augustus 2021 een tussenuitspraak gedaan over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een managementovereenkomst tussen [eiseres sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. De eiseressen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. P.W. van Kooij, vorderden een hoofdelijke veroordeling van de gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1], tot betaling van onverschuldigd betaalde bedragen en schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de opzegging van de overeenkomst op 22 oktober 2019 niet rechtsgeldig was, maar dat de eiseressen wel een vergoeding van twee maanden, ter hoogte van € 28.072,-, aan [gedaagde sub 2] moesten betalen. De rechtbank concludeerde dat de opzegging niet onmiddellijk kon plaatsvinden zonder passende vergoeding, gezien de aard en duur van de overeenkomst. Daarnaast werd vastgesteld dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld door bedragen over te maken zonder rechtsgrond, wat leidde tot een vordering van € 30.634,- van de eiseressen. De rechtbank heeft ook de onrechtmatigheid van de beslaglegging door de eiseressen erkend, waardoor de gedaagden recht hebben op schadevergoeding. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de schadevergoeding en de teruggave van goederen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/498754 / HA ZA 20-157
Vonnis van 25 augustus 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen:
[eiseres sub 1]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen:
[eiseres sub 2]
eiseressen,
advocaat mr. P.W. van Kooij te Leiden,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen:
[gedaagde sub 1]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen:
[gedaagde sub 2]
gedaagden,
advocaat mr. J.P. Koets en mr. L. van Leeuwen te Haarlem.
Eiseressen worden samen
[eiseres sub 1] c.s.genoemd en gedaagden worden samen
[gedaagde sub 1] c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties (productie 1 t/m 13) van [eiseres sub 1] , bij de rechtbank ontvangen op 9 maart 2020,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie met producties (productie 1 t/m 7) van [gedaagde sub 1] c.s., van 22 april 2020,
  • de incidentele conclusie tot voeging en tussenkomst ex artikel 217 Rv van [eiseres sub 2] ,
  • de conclusie van antwoord in incident van [eiseres sub 1] ,
  • de conclusie van antwoord in incident van [gedaagde sub 1] c.s.,
  • het vonnis van de rechtbank in incident van 23 september 2020 waarbij [eiseres sub 2] is toegestaan tussen te komen in deze procedure,
  • de conclusie van eis (na tussenkomst) van [eiseres sub 2] ,
  • de conclusie van antwoord (na tussenkomst) van [gedaagde sub 1] c.s.,
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres sub 1] met producties (producties niet doorgenummerd, nieuwe producties 1 t/m 36),
  • akte overlegging aanvullende producties (producties niet doorgenummerd, nieuwe producties 1 t/m 7) van [gedaagde sub 1] c.s.,
  • akte overlegging nadere producties (productie 37 en 38) van [eiseres sub 1] c.s.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 juni 2021. Namens [eiseres sub 1] c.s. is haar bestuurder de heer [A] verschenen, bijgestaan door mr. P.W. van Kooij. De heer [gedaagde sub 1] is in persoon verschenen tevens als bestuurder namens [gedaagde sub 2] , bijgestaan door mr. L. van Leeuwen. Van de zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Vervolgens is de zaak aangehouden om te onderzoeken of een minnelijke regeling kon worden getroffen. Partijen zijn daar niet in geslaagd. Hierna is uitspraak bepaald.

2.Waar de zaak in het kort over gaat

2.1.
[A] en [gedaagde sub 1] hebben jarenlang samengewerkt. Zij handelden vanuit een constructie met meerdere B.V.’s. In sommige vennootschappen had [A] de zeggenschap en in anderen [gedaagde sub 1] . Via de verschillende vennootschappen waren [A] en [gedaagde sub 1] verbonden aan de bedrijven van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] .
2.2.
[eiseres sub 1] is medio 2010 opgericht en ondersteunt organisaties bij het ontwikkelen van een andere, innovatieve kijk op risico- en procesbeheersing. Eind 2011 is assurantiebedrijf [eiseres sub 2] opgericht, die verzekeringen aanbiedt tegen de door [eiseres sub 1] in kaart gebrachte risico’s. De inkomsten kwamen vooral binnen bij [eiseres sub 2] , die daarna werden afgedragen aan [eiseres sub 1] .
2.3.
Tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 2] (een vennootschap van [gedaagde sub 1] ) bestond een (mondelinge) managementovereenkomst, die inhield dat maandelijks een managementfee van € 14.036,- door [eiseres sub 1] aan [gedaagde sub 2] van werd betaald.
2.4.
Middels een opzeggingsbrief van 22 oktober 2019 heeft [A] namens [eiseres sub 1] alle samenwerkingen per onmiddellijke ingang met [gedaagde sub 1] en zijn vennootschap [gedaagde sub 2] opgezegd. Daarmee ook de managementovereenkomst tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 2] .
2.5.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. kon [A] namens [eiseres sub 1] de overeenkomst tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 2] niet beëindigen. Echter, als gevolg van de opzegging is [gedaagde sub 1] c.s. belet in de uitoefening van haar functie binnen [eiseres sub 1] . Daarom heeft [gedaagde sub 1] c.s. op 19 december 2019 de managementovereenkomst opgezegd met [eiseres sub 1] .
2.6.
[eiseres sub 1] c.s. heeft voor haar vorderingen zekerheid gesteld door beslag te leggen op onder meer de woning van [gedaagde sub 1] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1] c.s. vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van
€ 30.634,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de kosten. Zij vindt dat [gedaagde sub 1] c.s. dit verschuldigd is om de volgende redenen.
  • [gedaagde sub 1] heeft op 23 oktober 2019 vanaf de bankrekening van [eiseres sub 2] een bedrag van
  • In 2018 heeft [gedaagde sub 1] zonder rechtsgrond tweemaal een bedrag van € 6.050,- overgemaakt van de bankrekening van [eiseres sub 1] naar de bankrekening van [gedaagde sub 2] . Daarom is
  • [gedaagde sub 1] heeft spullen die door [eiseres sub 1] aan hem ter beschikking zijn gesteld niet geretourneerd. Deze spullen hebben een waarde van
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer en stelt een vordering in reconventie in. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is de managementovereenkomst op 22 oktober 2019 niet rechtsgeldig opgezegd en liep deze door tot de opzegging van [gedaagde sub 1] c.s. op 17 december 2019. Primair vordert zij daarom betaling aan [gedaagde sub 2] van de managementfee over december 2019. Subsidiair vordert [gedaagde sub 1] c.s. vergoeding van de schade van [gedaagde sub 2] voortvloeiende uit de opzegging met onmiddellijke ingang van de managementovereenkomst. Daarnaast vordert [gedaagde sub 1] c.s. een verklaring voor recht dat door [eiseres sub 1] ten onrechte beslag is gelegd en [eiseres sub 1] voor de daaruit voortvloeiende schade aansprakelijk is en haar te veroordelen tot vergoeding van die schade nader op te maken bij staat.
3.3.
De rechtbank zal hierna de vorderingen bespreken en daarbij op de overige stellingen van partijen zover relevant ingaan.
4. De beoordeling
In conventie
Betaling van € 14.036,- van [eiseres sub 2] aan [gedaagde sub 2] op 23 oktober 2019
4.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat het bedrag van € 14.036,- dat [gedaagde sub 2] ten laste van [eiseres sub 2] heeft geïncasseerd, is overgemaakt ten titel van managementvergoeding. [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat de opzegging van 22 oktober 2019 niet rechtsgeldig is en zij recht had op de managementvergoeding van november 2019 en daarom dit bedrag heeft overgemaakt naar [gedaagde sub 2] . Echter, los van de vraag of de managementovereenkomst tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 2] op dat moment wel of niet rechtsgeldig opgezegd was, bestaat tussen [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 2] geen rechtsverhouding op grond waarvan een betaling voor een managementfee kan plaatsvinden. Tussen [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 2] bestond namelijk geen overeenkomst, de managementovereenkomst bestond tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 2] en [eiseres sub 1] betaalde ook de maandelijkse fee. Waarom die verplichting op [eiseres sub 2] kwam te rusten is niet gebleken. De overboeking ten gunste van [gedaagde sub 2] ten laste van [eiseres sub 2] had daarom niet mogen plaatsvinden. Het bedrag van € 14.036,- is dan ook onverschuldigd betaald en [gedaagde sub 2] dient dit bedrag terug te betalen aan [eiseres sub 2] . Maar om [gedaagde sub 1] tevens als bestuurder in persoon aansprakelijk te houden voor dit bedrag is onvoldoende gesteld.
Opzegging van de managementovereenkomst
4.2.
Vast staat dat partijen het eens zijn dat de managementovereenkomst is beëindigd. [eiseres sub 1] meent dat de overeenkomst op 22 oktober 2019 door haar opzegging rechtsgeldig is geëindigd en [gedaagde sub 1] c.s. meent dat de overeenkomst op 19 december 2019 door haar opzegging rechtsgeldig is geëindigd.
4.3.
[eiseres sub 1] stelt dat op 22 oktober 2019 via [B] en [C] (een vennootschap van [A] ) rechtsgeldig is opgezegd, aangezien [B] en [C] als bestuurder van [eiseres sub 1] alleen bevoegd was en uit hoofde daarvan de opzegging mocht doen. [gedaagde sub 1] c.s. voert aan dat [B] en [C] niet zelfstandig bevoegd was en de overeenkomst dus niet mocht opzeggen. De rechtbank stelt vast dat uit het uittreksel van Kamer van Koophandel blijkt dat [B] en [C] (in ieder geval vanaf 14 juni 2019) alleen/zelfstandig bevoegd is binnen [eiseres sub 1] . Met de stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat deze gegevens niet juist zijn kan de rechtbank zonder nadere onderbouwing niets. Onvoldoende is gebleken waarom de rechtbank niet zou mogen vertrouwen op de gegevens van de Kamer van Koophandel. Daar vanuit gaande was [B] en [C] dus zelfstandig bevoegd om de managementovereenkomst tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 2] op te zeggen.
4.4.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of [eiseres sub 1] de overeenkomst met
onmiddellijkeingang mocht opzeggen of dat zij daar een bepaalde termijn bij in acht moest nemen. [eiseres sub 1] heeft drie redenen aangevoerd op grond waarvan zij meent dat onmiddellijk mocht worden opgezegd. [gedaagde sub 1] c.s. voert aan dat er een zwaarwegende reden moet zijn voor een onmiddellijke beëindiging en dat dit er op 22 oktober 2019 niet was.
De rechtbank stelt voorop dat een duurrelatie als deze steeds kan worden opgezegd. Dat kan ook met onmiddellijke ingang indien daar voldoende zwaarwegende redenen voor zijn. Of dat het geval is moet dan blijken uit de concrete omstandigheden van het geval die rechtvaardigen dat naar de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en de inhoud van de overeenkomst meebrengen dat er redenen voor een onmiddellijke beëindiging aanwezig zijn. De redenen die daarvoor door [eiseres sub 1] worden aangedragen vormen geen zwaarwegende redenen. [eiseres sub 1] heeft de overeenkomst dus wel rechtsgeldig opgezegd, maar gelet op de aard en de duur daarvan kon dit niet onmiddellijk of zonder passende vergoeding. Nu dit laatste ontbreekt zal de rechtbank deze als door [gedaagde sub 1] c.s. in reconventie gevorderd toewijzen. Immers, over de hoogte van deze vergoeding is onvoldoende verweer gevoerd. Tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 2] liep al jarenlang een managementovereenkomst op basis waarvan € 14.036,- maandelijks door [eiseres sub 1] werd betaald. Tegen de achtergrond van de feiten en omstandigheden acht de rechtbank de gevorderde vergoeding van twee maanden ook passend. [eiseres sub 1] moet daarom een vergoeding van € 28.072,- betalen aan [gedaagde sub 2] .
Betaling van 2 x € 6.050,- (€ 12.100,-) in 2018
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat in 2018 een bedrag is vrijgekomen en dat [gedaagde sub 1] recht had op een deel van dit geld. Volgens [eiseres sub 1] is destijds afgesproken het bedrag af te boeken op een openstaande lening van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] betwist dit en zegt nooit akkoord te hebben gegeven dit op een lening af te boeken. Hij had het geld nodig om belasting te betalen en stelt dat mondeling met [A] is afgesproken dat dit bedrag werd uitbetaald als verhoging op zijn maandelijkse managementfee. In discussie is nu of [gedaagde sub 1] c.s. het bedrag dubbel ontvangt, omdat in februari en maart 2018 twee keer een extra betaling van € 6.050,- aan hem heeft plaatsgevonden en nu wordt gesteld dat dit bedrag al afgeboekt was op een lening.
4.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. Als onbetwist staat vast dat [gedaagde sub 1] aanspraak had op een bedrag. Vast staat ook dat [gedaagde sub 1] c.s. zelfstandig geen betalingen kon verrichten binnen [eiseres sub 1] en dat [A] de betalingen aan [gedaagde sub 1] c.s. heeft geaccordeerd, omdat anders geen betaling kon plaatsvinden. [eiseres sub 1] heeft gesteld dat dit vrijgekomen bedrag op een nog openstaande lening van [gedaagde sub 1] afgeboekt is, maar heeft dit op geen enkele manier inzichtelijk gemaakt. Daarentegen stelt [gedaagde sub 1] dat als er op een lening afgeboekt zou zijn, dit niet met zijn instemming is gebeurd. [A] kan niet zomaar geld waar [gedaagde sub 1] aanspraak op heeft zelf besteden. Bovendien is de stelling van [gedaagde sub 1] dat mondeling is afgesproken dat de betaling via een verhoging op de managementfee zou plaatsvinden, voldoende onderbouwd nu de facturen ook daadwerkelijk geaccordeerd en betaald zijn. [eiseres sub 1] stelt hiertegenover dat [A] de factuur niet fysiek heeft gekregen en getekend, maar een badge betalingen heeft geaccordeerd. Echter had [A] er op bedacht moeten of kunnen zijn dat de facturen van [gedaagde sub 1] c.s. deze maanden hoger zouden zijn, aangezien in het overgelegde mailverkeer valt te lezen dat [gedaagde sub 1] voor de maanden februari en maart een hoger bedrag in rekening zou brengen als gevolg van het vrijgekomen geld. De stellingen van [eiseres sub 1] missen voldoende onderbouwing. De rechtbank volgt daarom het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. zodat de vordering tot terugbetaling van de twee betalingen in 2018 van in totaal € 12.100,- wordt afgewezen.
Retournering goederen ter waarde van € 4.498,-
4.7.
[eiseres sub 1] stelt dat [gedaagde sub 1] c.s. de aan hem beschikbaar gestelde goederen dient in te leveren ter waarde van € 4.498,-. Dit betreft een sleutelplan ter hoogte van € 2.516,80 en twee MacBooks.
4.8.
Met betrekking tot de kosten van het sleutelplan legt [eiseres sub 1] enkel een wit document over waarin staat: ‘sluitplan vervangen en cylinders 13x160+ btw 2516,80’. Dit betreft geen factuur, maar enkel een document met die tekst en geen nadere informatie over wie de werkzaamheden zou hebben uitgevoerd en wanneer dit zou zijn geweest. Dit onderdeel van de kosten kan de rechtbank niet toewijzen nu op geen enkele manier te herleiden valt dat [gedaagde sub 1] c.s. hiervoor aansprakelijk is en waaruit dit bedrag opgebouwd is.
4.9.
Wat betreft de twee laptops stelt [eiseres sub 1] dat na aftrek van de kosten van het sleutelplan en afschrijving van de laptops nog een bedrag van € 1.981,20 over blijft. [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat één laptop is ingeleverd, de andere laptop zou zijn gestolen. Uit productie 9 bij dagvaarding blijkt dat één laptop op naam stond van [gedaagde sub 1] c.s.. [eiseres sub 1] kan derhalve geen aanspraak maken op teruggave van die laptop, omdat verder niet is onderbouwd dat deze laptop van [eiseres sub 1] is. De andere laptop is volgens [gedaagde sub 1] c.s. ingeleverd. [eiseres sub 1] stelt echter dat aan de hand van het serienummer blijkt dat het niet de laptop is die destijds aan [gedaagde sub 1] c.s. ter beschikking is gesteld. Ook zou deze laptop met een gebarsten scherm zijn ingeleverd.
4.10.
De rechtbank acht zich op dit laatste punt onvoldoende voorgelicht en biedt partijen de gelegenheid zich bij akte hier verder over uit te laten. [gedaagde sub 1] c.s. zal nader moeten onderbouwen dat hij de laptop van [eiseres sub 1] c.s heeft ingeleverd en [eiseres sub 1] dient zich uit te laten over de waarde van deze laptop (na afschrijving), nu haar vorderingen tot betaling van het sleutelplan en de andere laptop zijn afgewezen.
In reconventie
4.11.
Op de vordering in reconventie die ziet op de vergoeding bij de opzegging van de managementovereenkomst is hierboven in 4.4. in conventie al beslist. De rechtbank zal in reconventie daarom alleen nog ingaan op de door [gedaagde sub 1] c.s. gevorderde verklaring voor recht dat [eiseres sub 1] aansprakelijk is voor de schade vanwege onterechte beslaglegging.
Beslaglegging
4.12.
[eiseres sub 1] c.s. heeft beslag gelegd voor dezelfde hoofdsom zoals hier in deze procedure aan de orde is. Uit bovenstaande beslissing van de rechtbank blijkt dat de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. grotendeels zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt daarom dat het gelegde beslag op de goederen van [gedaagde sub 1] c.s. onrechtmatig was. [gedaagde sub 1] c.s. kan daarom in beginsel aanspraak maken op de schade die hieruit voortvloeit. De rechtbank acht het niet nodig dat de discussie over de hoogte van het schadebedrag verwezen wordt naar de schadestaat, maar acht het voldoende eenvoudig om deze schade in deze procedure te behandelen. Daarom wordt de zaak verwezen naar de rol is het aan [gedaagde sub 1] c.s. om zich bij akte uit te laten over de omvang van de schadebedrag door de onrechtmatige beslaglegging.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling van een bedrag van € 14.036,- aan [eiseres sub 2] ;
5.2.
bepaalt dat partijen zich bij akte dienen uit te laten over de laptop, zoals omschreven in 4.10 van dit vonnis, [gedaagde sub 1] c.s. als eerste op de rol van
22 september 2021;
In reconventie
5.3.
veroordeelt [eiseres sub 1] tot betaling van € 28.072,- aan [gedaagde sub 2] ;
5.4.
verklaart voor recht dat [eiseres sub 1] aansprakelijk is voor de schade van [gedaagde sub 1] c.s. als gevolg van de beslagleggingen door [eiseres sub 1] ten laste van [gedaagde sub 1] c.s.;
5.5.
bepaalt dat [gedaagde sub 1] c.s. zich op de rol van
22 september 2021bij akte dient uit te laten over de omvang van de schade als genoemd in 4.12 van dit vonnis;
In conventie en in reconventie
5.6.
verwijst de zaak
naar de rol van 22 september 2021voor akte aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. en houdt iedere verdere beslissing aan;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.type: HW/46854