ECLI:NL:RBMNE:2021:3896

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
C/16/513323
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzekering en diefstal met betrekking tot preventieclausule en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 augustus 2021 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, hierna te noemen [eiseres], en ASR Schadeverzekering N.V., hierna te noemen ASR. De zaak betreft een verzekeringskwestie na een diefstal op 1 mei 2019 uit een bedrijfsgebouw van [eiseres]. Na de diefstal heeft [eiseres] een schadeclaim ingediend bij ASR, die deze claim heeft afgewezen op basis van de stelling dat er geen sprake was van een diefstal na inbraak en dat niet voldaan was aan de preventieclausule in de verzekeringsovereenkomst.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat [eiseres] voldoende bewijs heeft geleverd dat de diefstal een gedekt evenement is, omdat er aanwijzingen zijn dat de diefstal vooraf is gegaan door braak. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat ASR de mogelijkheid heeft om te bewijzen dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de vereiste preventiemaatregelen zoals opgenomen in de preventieclausule. De rechtbank heeft ASR opgedragen om bewijs te leveren dat de centrale toegangsdeur van het bedrijfsgebouw niet voldeed aan de prestatie-eis van drie minuten inbraakwerendheid, zoals vereist door de verzekering.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijslevering door ASR en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten verder toe te lichten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de verzekerde als de verzekeraar in het kader van verzekeringsclaims en de noodzaak van duidelijke communicatie over de voorwaarden van de verzekering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/513323 / HA ZA 20-994
Vonnis van 25 augustus 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres]
advocaat: mr. A. Koert,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd in Utrecht,
gedaagde,
hierna ook te noemen: ASR
advocaat: mr. K. Baetsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 november 2020 met producties 1 tot en met 9;
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
- de mondelinge behandeling van 17 juni 2021;
- de spreekaantekeningen van [eiseres] ; en
- de spreekaantekeningen van ASR.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat zij een vonnis zal wijzen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiseres] drijft een onderneming gericht op auto-onderhoud en bandenservice. Nadat op 16 september 2018 een van de vestigingen van [eiseres] was afgebrand, heeft zij een bedrijfsgebouw gehuurd aan de [adres] in [plaatsnaam] (hierna ook: het Bedrijfsgebouw). [eiseres] heeft vervolgens een inventarisverzekering afgesloten bij ASR, op grond waarvan de door [eiseres] in het Bedrijfsgebouw opgeslagen goederen verzekerd zijn tegen (onder andere) diefstal. Bij het afsluiten van de verzekering heeft [eiseres] zich laten bijstaan door haar assurantietussenpersoon.
2.2.
In de toepasselijke polisvoorwaarden is opgenomen dat [eiseres] verzekerd is voor schade door diefstal na inbraak. Van een inbraak is volgens de polisvoorwaarden sprake wanneer de dader het gebouw binnendringt door verbreking van de afsluitingen aan de buitenzijde van dat gebouw en daarbij zichtbare schade aan het gebouw ontstaat.
2.3.
Verder is van belang dat bij het polisblad van de verzekering een clausuleblad is gevoegd. In dit clausuleblad is onder meer een zogenaamde preventieclausule opgenomen, waarin onder meer het volgende is bepaald:
"
Schade door diefstal (…) is alleen gedekt als:
(…)
- er preventiemaatregelen zijn genomen die voldoen aan de eisen van het CCV, volgens risicoklasse 1 (zie www.hetccv.nl);
(…)
Als u niet aan het bovenstaande voldoet, dan bieden wij geen dekking."
2.4.
Op 1 mei 2019 zijn diverse banden en velgensets uit het Bedrijfsgebouw gestolen. [eiseres] heeft de diefstal gemeld bij ASR en aanspraak gemaakt op uitkering op grond van de verzekeringsovereenkomst.
2.5.
Op 16 juli 2019 heeft ASR per e-mail laten weten niet tot uitkering over te zullen gaan. In deze e-mail geeft ASR te kennen dat de diefstal volgens haar niet wordt gedekt door de verzekering, omdat de diefstal niet vooraf is gegaan door braak. Daarnaast stelt ASR in de e-mail dat [eiseres] de vereiste preventiemaatregelen niet heeft genomen, zodat er ook om die reden geen dekking bestaat.
2.6.
[eiseres] kan zich niet vinden in de weigering van ASR om tot uitkering over te gaan. Zij stelt zich in deze zaak op het standpunt dat wel degelijke sprake is van een diefstal met braak en dus een gedekt evenement. Daarnaast betwist [eiseres] dat ASR met succes een beroep kan doen op de preventieclausule. In de eerste plaats omdat de clausule onvoldoende duidelijk zou zijn voor wat betreft de te nemen preventiemaatregelen. [eiseres] meent daarom dat zij niet aan de preventieclausule is gebonden. In de tweede plaats (en subsidiair) voert [eiseres] aan dat ASR onvoldoende heeft aangetoond dat de afsluiting van het Bedrijfsgebouw niet voldoet aan de vereiste preventiemaatregelen.
2.7.
[eiseres] vordert daarom in deze procedure een verklaring voor recht dat ASR is gehouden om tot uitkering over te gaan voor de diefstal die heeft plaatsgevonden op 1 mei 2019, waarbij de uitkering dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2019 (datum schade) dan wel 16 juli 2019 (datum afwijzing). Daarnaast vordert [eiseres] dat ASR wordt veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook vordert [eiseres] dat ASR wordt veroordeeld in de door haar gemaakte proceskosten en de nakosten. [eiseres] vordert ten slotte dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
2.8.
ASR handhaaft in deze procedure haar eerder in de e-mail van 16 juli 2019 ingenomen standpunt.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank dient in deze zaak twee vragen te beantwoorden:
(a) Is er sprake van een diefstal na inbraak in de zin van de polisvoorwaarden?
(b) Kan ASR met succes een beroep doen op de preventieclausule?
3.2.
De eerste vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. [eiseres] heeft voldoende onderbouwd gesteld dat de diefstal van 1 mei 2019 een gedekt evenement is. Dat betekent dat de rechtbank toekomt aan de tweede vraag. Anders dan [eiseres] meent, is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] gebonden is aan de preventieclausule. Of [eiseres] ook heeft voldaan aan de vereiste preventiemaatregelen, kan de rechtbank op dit moment niet vaststellen. Zij zal daarom ASR opdragen nader bewijs te leveren op dit punt. De rechtbank zal hierna toelichten hoe en waarom zij tot dit oordeel is gekomen.
De diefstal valt onder de dekking van de verzekeringsovereenkomst
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat op 1 mei 2019 een diefstal heeft plaatsgevonden. Wel twisten zij over de vraag of die diefstal vooraf is gegaan door braak aan het Bedrijfsgebouw.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat [eiseres] , als verzekerde, dient te stellen en zo nodig te bewijzen dat zich een feit heeft voorgedaan op grond waarvan ASR als verzekeraar gehouden is tot schadevergoeding. Aan deze op de verzekerde rustende bewijslast mogen echter in het geval van diefstal niet al te zware eisen worden gesteld. De verzekerde kan in dat geval volstaan met het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat de gestelde diefstal heeft plaatsgevonden (zie o.a. Hoge Raad 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7070). Anders dan ASR heeft betoogd, geldt die maatstaf naar het oordeel van de rechtbank ook wanneer het niet gaat om de diefstal als zodanig, maar (enkel) om het leveren van bewijs van braak. Aan de verzekerde mogen ook dan geen onmogelijke eisen worden gesteld daar waar het gaat om het achterhalen van de exacte toedracht, nu de daders in de regel heimelijk te werk gaan en die toedracht dus veelal omgeven zal zijn door onduidelijkheid (vgl. o.a. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 november 2011, ECLI:NL:GHARN:2011: BU4513, waarin het tevens ging om een inbraak).
3.5.
[eiseres] stelt dat de centrale toegangsdeur van het Bedrijfsgebouw beschadigingen vertoont die passen bij een inbraak. [eiseres] heeft haar stelling onderbouwd door te verwijzen naar de bevindingen van het onderzoeksbureau [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ). [onderneming] heeft in opdracht van ASR onderzocht of sprake is geweest van een inbraak op 1 mei 2019. Daartoe heeft de heer [A] van [onderneming] op 24 juni 2019 een technisch onderzoek verricht aan het Bedrijfsgebouw. Uit het (verkorte) rapport van 8 juli 2019 blijkt dat de heer [A] toen het volgende heeft vastgesteld:
"
Proefondervindelijk is vastgesteld dat deze centrale toegangsdeur eenvoudig te ontsluiten was met behulp van een steekvoorwerp, bijvoorbeeld een dunne schroevendraaier. Door een schroevendraaier in de sluitnaad van de deur en het kozijn te steken ter plaatse van de dagschoot, kon die dagschoot eenvoudig worden ‘weggeduwd’.
Ter hoogte van die bewuste dagschoot van de toegangsdeur zijn beschadigingen aangetroffen, die kunnen zijn ontstaan als gevolg van de handeling om de dagschoot van deze toegangsdeur ‘weg te duwen’ en de deur te ontsluiten."
3.6.
ASR heeft daartegen ingebracht dat de aangetroffen beschadigingen ook een andere (eerdere) oorzaak kunnen hebben dan de diefstal op 1 mei 2019 en dat de daders mogelijk zijn binnengekomen zonder schade toe te brengen aan de toegangsdeur. Daarbij verwijst ASR naar de constatering in het rapport van [onderneming] dat niet kon worden vastgesteld of de beschadigingen bij een eerdere gelegenheid zijn ontstaan. Ook verwijst ASR naar de opmerking in het rapport van [onderneming] dat de beschadigingen niet "
noodzakelijkerwijs" zijn ontstaan bij het wegduwen van de dagschoot, omdat dit wegduwen ook mogelijk is zonder beschadigingen te veroorzaken.
3.7.
Gelet op de hierboven in overweging 3.5 geciteerde bevinding van [onderneming] , is de rechtbank het met [eiseres] eens dat de beschadigingen kunnen worden aangemerkt als braaksporen. Het aangetroffen schadebeeld duidt kortom op een inbraak. Daarmee heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Indachtig de hiervoor in overweging 3.4 genoemde maatstaf, kan van [eiseres] niet worden verlangd dat zij bewijs levert dat elke andere mogelijke toedracht van de diefstal uitsluit. De rechtbank gaat bij haar verdere beoordeling daarom ervan uit dat de diefstal voorafgegaan is door een inbraak.
3.8.
ASR heeft ter onderbouwing van haar betoog nog gewezen op het hiervoor aangehaalde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 november 2011. In die uitspraak achtte het gerechtshof echter (onder meer) van belang dat het in die zaak geconstateerde schadebeeld nu juist niet viel te rijmen met de gestelde inbraak. In zoverre is dat arrest dus niet vergelijkbaar met deze zaak en kan het niet dienen ter onderbouwing van het betoog van ASR.
3.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de diefstal van 1 mei 2019 een gedekt evenement is op grond van de verzekeringsovereenkomst. Dat betekent dat ASR in beginsel is gehouden om tot uitkering over te gaan.
[eiseres] is gebonden aan de preventieclausule
3.10.
ASR stelt echter dat [eiseres] niet de vereiste preventiemaatregelen heeft genomen, waardoor de dekking op grond van de verzekeringsovereenkomst komt te vervallen. Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van dit standpunt, dient zij eerst te beoordelen of [eiseres] gebonden is aan de preventieclausule. Volgens [eiseres] was de inhoud van de preventieclausule namelijk onvoldoende duidelijk. [eiseres] kon naar eigen zeggen uit de bewoordingen van de bepaling niet afleiden welke maatregelen zij moest nemen. Zij kan daarom niet worden geacht met die maatregelen te hebben ingestemd.
3.11.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Vast staat dat de verzekering is afgesloten door tussenkomst van de assurantietussenpersoon van [eiseres] . [eiseres] heeft op zitting ook verklaard dat hij de verzekeringspolis heeft besproken met zijn assurantietussenpersoon. Een assurantietussenpersoon wordt geacht de betekenis en de reikwijdte van de preventieclausule te kennen. Deze kennis van de assurantietussenpersoon dient aan [eiseres] te worden toegerekend (zie o.a. gerechtshof Amsterdam 23 maart 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN1366). Reeds om die reden is [eiseres] wel degelijk gebonden aan de preventieclausule en de daaruit voortvloeiende eisen.
3.12.
Maar ook los daarvan acht de rechtbank de preventieclausule voldoende duidelijk en begrijpelijk geformuleerd. In de clausule wordt duidelijk vermeld dat er preventiemaatregelen moeten worden genomen die voldoen aan de eisen die horen bij risicoklasse 1 van het CCV, waarna er wordt verwezen naar de website van het CCV. Op die website is (met enige inspanning) nadere informatie te vinden over wat ‘risicoklasse 1’ inhoudt. Ook staan de contactgegevens van het CCV op de website vermeld met de opmerking dat de adviseurs van het CCV graag nader advies geven. Voor zover de inhoud van de website voor [eiseres] al onduidelijk was geweest, had het op haar weg gelegen om hierover vragen te stellen aan het CCV. Ook gelet hierop, mocht ASR erop rekenen dat [eiseres] zich een beeld kon vormen van hetgeen van haar werd verlangd en haar beveiliging als vereist kon inrichten.
Kan ASR zich met succes beroepen op de preventieclausule?
3.13.
Dan komt de rechtbank nu toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep op de preventieclausule. Een preventieclausule legt aan de verzekerde een bepaalde gevaarbeperkende verplichting op, met als gevolg dat bij niet-nakoming van die verplichting het recht op uitkering vervalt. De verzekeraar die ter bevrijding van zijn betalingsverplichting een beroep doet op deze clausule, dient daarom te stellen en zo nodig te bewijzen dat sprake is van bedoelde niet-nakoming.
3.14.
Voor de inhoud van de vereiste beveiligingsmaatregelen, heeft ASR gewezen op de door het CCV opgestelde VRKI-kaart (waarbij VRKI staat voor "verbeterde risicoklasseindeling"). Uit deze overzichtskaart volgt dat een bedrijfsgebouw dat in risicoklasse 1 valt, onder meer dient te voldoen aan de prestatie-eis dat de afsluiting van het gebouw ten minste drie minuten inbraakwerend is.
3.15.
ASR stelt dat ten tijde van de diefstal niet was voldaan aan deze prestatie-eis. Volgens ASR gold dit voor zowel de centrale toegangsdeur als de meest rechtse sectionaaldeur (voorzien van nummer [.] ) van het Bedrijfsgebouw. De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de sectionaaldeur en daarna op de centrale toegangsdeur.
ASR heeft onvoldoende aangetoond dat de sectionaaldeur niet voldeed aan de prestatie-eis
3.16.
De sectionaaldeur was volgens ASR ten tijde van de diefstal van buiten te openen door deze (simpelweg) met de hand omhoog te duwen. ASR heeft hiervoor verwezen naar het rapport van [onderneming] , waarin onder meer is opgenomen:
"
Proefondervindelijk is vastgesteld dat deze sectionaaldeur eenvoudig kon worden geopend door deze deur, zonder gebruikmaking van een breek- c.q. steekvoorwerp, omhoog te duwen (…). Deze sectionaaldeur kon daarbij voldoende worden geopend om het bedrijfsgebouw middels kruipen binnen te gaan."
3.17.
[eiseres] heeft op zitting hierover verklaard dat deze sectionaaldeur op een motor loopt en (daardoor) normaliter niet handmatig is te openen. Het is echter mogelijk om van binnenuit via een koord de sectionaaldeur "in vrijloop" te zetten, waardoor hij wel met de hand kan worden geopend. Dit is voorafgaand aan de komst van de rapporteur van [onderneming] door [eiseres] gedaan. Op het moment van ontdekking van de diefstal stond deze sectionaaldeur namelijk ook in de vrije stand en was hij deels omhoog. [eiseres] heeft geprobeerd om voor het onderzoek de situatie zoals die was bij ontdekking van de diefstal zoveel mogelijk na te bootsen.
3.18.
Volgens ASR wordt deze verklaring weersproken door het rapport van [onderneming] . De rechtbank volgt ASR daarin niet. In het rapport wordt door de rapporteur namelijk expliciet aangegeven dat hij niet heeft onderzocht hoe het mogelijk was dat deze deur van de buitenkant kon worden geopend. In het rapport wordt hierover opgemerkt:
"
Tijdens het technisch onderzoek is niet vastgesteld wat de oorzaak was van het feit dat deze deur handmatig geopend kon worden. Tijdens het technisch onderzoek is niet gebleken dat deze sectionaaldeur niet (meer) naar behoren functioneerde. Proefondervindelijk is bij een andere sectionaaldeur vastgesteld dat deze niet/nauwelijks handmatig omhoog geduwd kon worden."
3.19.
Dit leidt tot de conclusie dat ASR de gemotiveerde betwisting van [eiseres] onvoldoende heeft weersproken. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat de sectionaaldeur naar behoren functioneerde en daardoor niet of nauwelijks van buitenaf viel te openen met de hand. Dat niet is voldaan aan de prestatie-eis van drie minuten inbraakwerendheid, is voor wat betreft de sectionaaldeur dan ook niet aangetoond door ASR.
De centrale toegangsdeur voldeed mogelijk niet aan de prestatie-eis
3.20.
ASR heeft daarnaast aangevoerd dat de centrale toegangsdeur niet voldeed aan de prestatie-eis, omdat ten tijde van de diefstal (a) de deur niet was voorzien van een nachtschoot, en (b) de kier tussen de deur en het kozijn groter was dan 0,5 cm. Hierdoor was het volgens ASR mogelijk om het slot van de deur binnen drie minuten open te "flipperen". Volgens ASR volgt dit uit het [onderneming] rapport.
3.21.
Uit dit rapport blijkt dat de centrale toegangsdeur ten tijde van het onderzoek enkel was voorzien van een dagschoot. [eiseres] heeft niet betwist dat dit ook al zo was op het moment van de diefstal. Er is ook geen aanleiding om aan te nemen dat dit ten tijde van de diefstal anders was, nu de rapporteur heeft geconstateerd dat de driepuntsluiting gelet op de mate van vervuiling al geruime tijd niet meer aanwezig was. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat de deur ten tijde van de diefstal niet was voorzien van een nachtschoot.
3.22.
In het [onderneming] rapport wordt echter niet geconstateerd dat de kier tussen de toegangsdeur en het kozijn groter is dan 0,5 cm. ASR heeft foto’s overgelegd waaruit dit zou blijken, maar de rechtbank kan op basis van (alleen) die foto’s niet vaststellen hoe groot de kier precies is. [eiseres] heeft betwist dat de kier groter is dan 0,5 cm.
3.23.
Het rapport bevat verder geen antwoord op de vraag of de toegangsdeur ten minste drie minuten inbraakwerend was. Wel merkt de rapporteur op dat de toegangsdeur “
eenvoudig" was te ontsluiten met behulp van een steekvoorwerp. Hoe die opmerking zich verhoudt tot de prestatie-eis van drie minuten inbraakwerendheid, wordt in het rapport niet duidelijk. Daarbij komt dat de bestuurder van [eiseres] , die bij het technisch onderzoek ter plaatse aanwezig was, heeft betwist dat het voor de rapporteur mogelijk was om binnen drie minuten de toegangsdeur te openen.
3.24.
Gelet op de opmerkingen van de rapporteur van [onderneming] over het gemak waarmee de toegangsdeur kon worden geopend, in samenhang met het ontbreken van een nachtschoot en mogelijk een brede kier tussen de toegangsdeur en het kozijn, acht de rechtbank het mogelijk dat de toegangsdeur niet voldeed aan de prestatie-eis. De rechtbank acht zich echter niet in staat om daarover op dit moment een definitief oordeel te geven. ASR heeft specifiek en uitdrukkelijk bewijs aangeboden van haar stelling dat de toegangsdeur niet drie minuten inbraakwerend was. De rechtbank zal ASR daarom opdragen om dit bewijs te leveren. De rechtbank gaat ervan uit dat ASR daarbij in ieder geval in zal gaan op de grootte van de kier tussen de toegangsdeur en het kozijn, omdat uit de stellingen van ASR volgt dat zij dit een relevante omstandigheid acht bij de beoordeling of de toegangsdeur voldeed aan de prestatie-eis. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
draagt ASR op te bewijzen dat de centrale toegangsdeur van het Bedrijfsgebouw niet voldeed aan de prestatie-eis van drie minuten inbraakwerendheid;
4.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 22 september 2021om ASR in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij het aan haar opgedragen bewijs wil leveren;
4.3.
bepaalt dat, indien ASR het aan haar opgedragen bewijs (mede) wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken op die rolzitting in het geding moeten brengen;
4.4.
bepaalt dat, indien ASR het aan haar opgedragen bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven,
- moet opgeven op welke dagen beide partijen, hun advocaten en de getuigen in de drie maanden nadien verhinderd zijn; zij dienen bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
4.5.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend,
- indien ASR geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is,
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
4.6.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021.