ECLI:NL:RBMNE:2021:3895

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/2072
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van gemeente Bunschoten inzake Wmo-aanpassing woning

In deze zaak heeft eiseres, een 26-jarige vrouw met fysieke beperkingen, een beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten. Eiseres had op 5 september 2019 een melding gedaan voor een aangepaste woning en ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Na een periode van afwachten en een nieuwe aanvraag op 17 maart 2020, heeft verweerder haar een bedrag van € 10.000,- toegekend voor woningaanpassingen, maar dit bedrag werd door eiseres als onvoldoende beschouwd. Verweerder stelde dat er geen noodzaak was voor een maatwerkvoorziening, omdat eiseres geen belemmeringen had om in haar ouderlijke woning te blijven. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat verweerder niet tijdig had gereageerd op haar eerdere melding.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres gegrond was. De rechtbank stelde vast dat verweerder ten onrechte had nagelaten om een onderzoek te starten naar de behoefte van eiseres aan maatschappelijke ondersteuning. De rechtbank concludeerde dat het bedrag van € 10.000,- niet als een passende maatwerkvoorziening kon worden aangemerkt, omdat verweerder niet had aangetoond dat er geen noodzaak was voor een maatwerkvoorziening. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2072

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.F. Vermaat),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten, verweerder
(gemachtigden: M. Vos en M.K. Prins).

Inleiding en procesverloop

Eiseres is 26 jaar. Zij is beperkt in haar fysieke functioneren. Eiseres woonde in haar ouderlijke woning, maar wilde op een bepaald moment graag zelfstandig gaan wonen. Zij heeft zich op 5 september 2019 bij verweerder gemeld voor een aangepaste woning en voor ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Het is toen niet tot een aanvraag op grond van de Wmo gekomen. Verweerder had eiseres namelijk geïnformeerd dat zij eerst zelf een passende woning kon gaan zoeken. Als eiseres daarin geslaagd zou zijn, dan kon zij zich weer melden voor het doen van een Wmo-aanvraag voor de eventuele noodzakelijke aanpassingen aan die woning.
Op 9 maart 2020 heeft eiseres zich opnieuw bij verweerder gemeld. Zij had namelijk een woning gevonden die naar haar mening - met de nodige aanpassingen - geschikt was. Op
17 maart 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor ondersteuning vanuit de Wmo. Op 25 maart 2020 heeft eiseres de voorlopige koopovereenkomst getekend.
Verweerder heeft aan Argonaut gevraagd om een medisch onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek heeft geleid tot het medisch advies van 25 mei 2020. Dit advies bevat een lijst van noodzakelijke aanpassingen aan de woning van eiseres en een pakket van eisen waaraan een woning voor eiseres moet voldoen.
Bij besluit van 22 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres toegewezen, in die zin dat verweerder haar € 10.000,- heeft toegekend voor het aanpassen van haar woning. Eiseres was het hiermee niet eens en heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 17 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het advies van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Bunschoten van 4 maart 2021.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2021, via een skypeverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Standpunten van partijen

1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres strikt genomen geen aanspraak kan maken op een zogenoemde maatwerkvoorziening op grond van de Wmo. Volgens verweerder was er voor eiseres namelijk geen noodzaak om te verhuizen. Er waren immers geen belemmeringen om in haar ouderlijke woning te blijven. Daar komt volgens verweerder bij dat eiseres een Wmo-aanvraag heeft ingediend toe de aankoop van haar woning al bijna een feit was. Zodoende heeft eiseres het risico genomen dat niet alle voorgestelde aanpassingen aan die woning vanuit de Wmo vergoed zouden worden. Verweerder meent in zoverre dat eiseres verweerder voor een voldongen feit heeft gesteld. Zonder verweerder (eerder) bij de aankoop van de geschikte woning te betrekken, heeft eiseres namelijk een Wmo-aanvraag ingediend voor aanpassingen aan een woning die in feite niet geschikt is voor eiseres.
Vanuit het idee dat het normaal is dat een jongvolwassene op enig moment op zichzelf wil gaan wonen en gelet op haar fysieke beperkingen, kan verweerder zich evenwel voorstellen dat eiseres enig vorm van ondersteuning wordt geboden. Dit brengt verweerder ertoe om eiseres uit coulance een bedrag van € 10.000,- toe te kennen voor de aanpassingen aan haar nieuwe woning. Verweerder sluit hierbij aan bij artikel 5.2.1, vierde lid, van de Verordening sociaal domein gemeente Bunschoten. In dit artikellid is dit bedrag als maximum opgenomen voor de aanpassing van een woning.
2. Eiseres betwist dat zij verweerder in een te laat stadium heeft betrokken bij de aankoop van haar woning. Zij wijst erop dat zij al op 5 september 2019 een Wmo-melding voor een aangepaste woning had gedaan. Volgens eiseres heeft verweerder naar aanleiding van deze melding ten onrechte geen onderzoek opgestart naar haar behoefte aan maatschappelijke ondersteuning [1] .
Eiseres vindt verder dat het bedrag van € 10.000,- niet kan gelden als passende maatwerkvoorziening [2] . Dit bedrag staat namelijk te ver af van de werkelijke kosten van de aanpassing van haar woning.

Overwegingen

3. Het beroep van eiseres slaagt. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4. Verweerder voert ten onrechte aan dat hij voor een voldongen feit werd gesteld toen eiseres op 17 maart 2020 een Wmo-aanvraag indiende voor aanpassingen aan haar beoogde nieuwe woning. Eiseres had namelijk al op 5 september 2019 gemeld dat zij van verweerder ondersteuning wenste vanuit de Wmo voor aanpassingen aan een nieuwe woning. Naar aanleiding hiervan had het toen op de weg van verweerder gelegen om een onderzoek op te starten naar de behoefte van eiseres aan maatschappelijke ondersteuning. Ten onrechte heeft verweerder dit nagelaten. In plaats daarvan heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij zich weer kon melden als zij een concrete woning op het oog had. De rechtbank wijst in dit verband ook naar de e-mail van 20 maart 2020, die verweerder aan eiseres heeft gestuurd naar aanleiding van haar Wmo-aanvraag van 17 maart 2020. In deze e-mail heeft verweerder uitgelegd welke procedure hij volgt bij een aanvraag als die van eiseres:
“(…) Het is gebruikelijk dat voordat een belanghebbende op zoek gaat naar geschikte woonruimte, en ondersteuning vanuit de Wmo verwacht nodig te hebben, er eerst contact met de gemeente wordt opgenomen om te beoordelen op basis van de beperkingen en belemmeringen aan welke eisen de nieuwe woning moet voldoen. Met dit pakket van eisen kan gericht en met behulp van de gemeente gezocht worden naar geschikte woonruimte.(…)”
Door te handelen zoals verweerder heeft gedaan, heeft hij eiseres vanaf september 2019 onvoldoende kaders meegegeven waarbinnen zij naar een concrete woning kon gaan zoeken, waarvan zij kon begrijpen dat verweerder die als adequaat zou aanmerken. Het verwijt van verweerder dat eiseres hem te laat heeft betrokken bij haar zoektocht en dat zij verweerder met haar Wmo-aanvraag van 17 maart 2020 voor een voldongen feit heeft gesteld, snijdt daarom geen hout.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder het bedrag van € 10.000,- ten onrechte als passende maatwerkvoorziening heeft aangemerkt. In de jurisprudentie [3] is uitgemaakt hoe verweerder te werk moet gaan bij een aanvraag zoals die door eiseres is ingediend. Kort samengevat komt het erop neer dat verweerder dient vast te stellen wat de hulpvraag van eiseres is. Daarna dient hij vast te stellen welke problemen eiseres kent bij haar zelfredzaamheid. Vervolgens moet verweerder bepalen welke hulp en ondersteuning eiseres nodig heeft. Ten slotte beziet verweerder of eiseres bepaalde dingen zelf of met hulp van haar netwerk kan doen. Na beoordeling van dit alles komt verweerder al dan niet toe aan het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder op basis van dit stappenplan tot zijn besluit is gekomen om aan eiseres € 10.000,- toe te kennen. Al in zoverre is niet inzichtelijk dat en waarom deze toekenning een passende maatwerkvoorziening zou zijn. Daar komt bij dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen noodzaak heeft bestaan om eiseres een maatwerkvoorziening toe te kennen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij ervan uitgaat dat de ouderlijke woning van eiseres geschikt was. Dit omdat eiseres geen hulpvraag met betrekking tot die woning had ingediend. De rechtbank maakt hieruit op dat verweerder geen onderzoek heeft verricht naar de eerdere woonsituatie van eiseres. Door dit niet te doen, heeft verweerder zich onvoldoende kennis vergaard over de feiten en omstandigheden die hij nodig had om tot een zorgvuldig besluit op de aanvraag van eiseres te komen. De stelling van verweerder dat er geen noodzaak was voor een maatwerkvoorziening, is dus niet gebaseerd op een gedegen onderzoek.
6. Het bestreden besluit lijdt dus aan een motiverings- en een zorgvuldigheidsgebrek.
Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder de gelegenheid te bieden het gebrek door middel van een bestuurlijke lus te herstellen. Gelet op de aard van de gebreken zou dit geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze inhouden. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om deze zaak op een andere wijze finaal te beslechten. Het is aan verweerder om een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen. Verweerder dient dit te doen met inachtneming van hetgeen de rechtbank onder 4. en 5. heeft overwogen en geoordeeld. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 49,- dient te vergoeden. Verder veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.3.2, eerste en vierde lid, van de Wmo.
2.Als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.